ECLI:NL:RBDHA:2023:14245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.27535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling na strafrechtelijke detentie en de redelijkheid van de overbrengingstijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser was na zijn strafrechtelijke detentie op 4 september 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij aanvoert dat de overbrenging van Ter Apel naar Groningen langer heeft geduurd dan noodzakelijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 september 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn eerdere niet-naleving van vertrekverplichtingen. De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de overbrenging, inclusief wachttijd, niet langer dan 10 uur heeft geduurd, wat in lijn is met de jurisprudentie van de Raad van State. Hierdoor was de staatssecretaris niet verplicht om de duur van de overbrenging verder te motiveren.

De rechtbank concludeert dat eiser onder de in de Vreemdelingenwet genoemde categorie vreemdelingen valt en dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat een minder dwingende maatregel niet effectief zou zijn. Eiser heeft niet de medewerking verleend die nodig is voor zijn uitzetting, en de rechtbank wijst het beroep van eiser af, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27535

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. Eiser is, aansluitend op strafrechtelijk detentie, op 4 september 2023 om 13:35 uur opgehouden voor bewaring. Volgens eiser heeft de overbrenging na afloop na afloop van zijn strafrechtelijke detentie vanuit Ter Apel naar Groningen langer geduurd dan strikt noodzakelijk. Eiser is immers pas om 13:35 uur aangekomen in Groningen. Het is onduidelijk hoe laat eisers strafrechtelijke detentie is geëindigd, maar normaliter worden gedetineerden in de ochtend tussen 08:00 uur en 09:00 uur in vrijheid gesteld.
2.1.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zoals neergelegd in de uitspraak van 31 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS2587) volgt dat een totale duur van de overbrenging van een vreemdeling, inclusief eventuele wachttijd, van maximaal 10 uur als redelijk kan worden aangemerkt en dat de staatssecretaris daarbinnen de duur van de overbrenging niet nader hoeft te motiveren. Nu de overbrenging in het onderhavige geval de duur van 10 uur niet heeft overschreden was verweerder niet gehouden de duur van de overbrenging te motiveren. Het betoog van eiser faalt
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef
en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eiser op 14 december 2022 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Daarnaast is aan eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd. Eiser heeft hier tot op heden geen gehoor aan gegeven en geniet daarom geen rechtmatig verblijf.
Gronden
4. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b, 4b, 4c, en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grondslag vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Eiser heeft verklaard niet in het bezit te zijn van een identiteitsdocument (3a) en heeft geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatige verblijf (3b). Daarnaast heeft eiser meerdere asielaanvragen gedaan, namelijk op 23 november 2020 en op 12 mei 2022 (4b). Ook stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, nu eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hij niet op andere wijze heeft aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland te beschikken (4c). Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan, nu hij heeft aangegeven dat hij de beschikking heeft over een contant geldbedrag van ongeveer 4,00 euro (4d). De overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd laat de rechtbank onbesproken.
Lichter middel
5.Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Verder heeft de staatssecretaris in de maatregel terecht gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn, die gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij en dat eiser in bewaring toegang heeft tot deze (gespecialiseerde) zorg.
5.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Dat, zoals namens eiser op de zitting is aangevoerd, hij in honger- en dorststaking is geweest vanwege de slechte omstandigheden in het Detentiecentrum Rotterdam en dat hij in isolatie heeft gezeten, maakt dat niet anders. Eiser kan daarover zijn beklag doen bij de directie van de inrichting.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. Namens eiser is – samengevat – aangevoerd dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting heeft geschonden door tijdens zijn strafrechtelijke detentie onvoldoende voortvarend te handelen. Verder is namens eiser gesteld dat er geen sprake is van zicht op uitzetting van eiser naar Marokko, nu uit de door eiser overgelegde documenten volgens hem blijkt dat hij niet de Marokkaanse nationaliteit maar de Algerijnse nationaliteit bezit. Er is geen zicht op uitzetting naar Algerije omdat de Algerijnse autoriteiten niet meewerken aan overdrachten.
6.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de inspanningsverplichting en voortvarendheid als volgt. Volgens paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (VC 2000) is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden.
6.2.
Eiser heeft in strafrechtelijke detentie gezeten vanaf 30 december 2022 tot 4 september 2023. Op 2 januari 2023 is aan eiser een M122-formulier uitgereikt, waarin is aangegeven dat hij na zijn strafrechtelijke hechtenis zou worden overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie. Op 15 maart 2023 is een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt. Vervolgens zijn op 22 maart 2023 vingerafdrukken bij eiser afgenomen en daaropvolgend is op 18 april 2023 een aanvraag tot het verstrekken van een laissez passer (lp) verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Tussentijds heeft er op 5 april 2023 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de lopende lp aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten op 7 juni 2023 schriftelijk is gerappelleerd. Op 23 augustus 2023 is telefonisch gerappelleerd in alle lopende lp-aanvragen bij het Marokkaanse consulaat in Amsterdam. Eisers zaak valt hier ook onder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hiermee heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris sinds de oplegging van de maatregel van bewaring ook voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris heeft op 6 september 2023, dag drie van de inbewaringstelling, een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De autoriteiten van Marokko werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8706). Dat eiser inmiddels heeft aangegeven dat hij niet de Marokkaanse nationaliteit heeft maar de Algerijnse, betekent niet dat de staatssecretaris niet mag trachten een lp te verkrijgen bij de Marokkaanse autoriteiten. Er zijn genoeg aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent.
6.2.
Nu de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
Conclusie
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.