ECLI:NL:RBDHA:2023:14142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
NL21.6325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische noodsituatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de ambtshalve weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die lijdt aan terminale nierinsufficiëntie, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De Staatssecretaris had op 24 september 2020 besloten om het uitstel van vertrek te weigeren, en dit besluit werd later bevestigd na bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 12 juli 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De behandeling werd geschorst en op 26 juli 2023 voortgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een niertransplantatie heeft ondergaan en dat de benodigde medische behandeling in Nigeria beschikbaar is. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de medische behandeling in Nigeria niet toegankelijk is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de medische behandeling niet toegankelijk is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zich op basis van het advies van het Bureau Medische Advisering op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen reden is voor uitstel van vertrek.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen uitstel van vertrek wordt verleend. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6325

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ambtshalve weigering haar op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek te verlenen.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 24 september 2020 het besluit genomen waarin het uitstel van vertrek is geweigerd. Met het bestreden besluit van 23 april 2021 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de weigering gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. In verband met de beschikbaarheid van de tolk is het onderzoek ter zitting geschorst.
1.4.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op de zitting van 26 juli 2023 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 13 januari 2017 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 6 april 2017 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen.
2.1.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, dit besluit vernietigd, voor zover dat inhield dat de staatssecretaris eiseres geen uitstel van vertrek heeft verleend vanwege haar medische situatie. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 20 februari 2018 bevestigd.
2.2.
De staatssecretaris heeft aan eiseres bij besluiten van 12 december 2019 en 11 juni 2020 voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 van de Vw.
2.3.
In verband met deze beoordeling heeft de staatssecretaris advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft op 28 juli 2020, 10 maart 2021 en
12 januari 2022 advies uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat bij eiseres sprake is van terminale nierinsufficiëntie. Voor haar klachten ontving eiseres medische behandeling in de vorm van buikspoeling, ook wel dialyse genoemd, en medicatie.
2.4.
De staatssecretaris heeft de ambtshalve beoordeling bij het primaire besluit van
24 september 2020 afgewezen. De staatssecretaris wijst hierbij op het BMA-advies van
28 juli 2020, waaruit blijkt dat eiseres in staat is om te reizen onder de door het BMA gestelde reisvoorwaarden. Bij het uitblijven van medische behandeling zal blijkens het advies een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan. De benodigde medische behandeling is volgens het BMA in het land van herkomst aanwezig. Daarom bestaat volgens de staatssecretaris bij terugkeer geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
2.5.
De staatssecretaris heeft in het bezwaarschrift van eiseres geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft de afwijzing gehandhaafd en het bezwaar bij besluit van 23 april 2021 ongegrond verklaard.
2.6.
Op 2 januari 2023 heeft eiseres laten weten dat ze op 29 juli 2022 een niertransplantatie heeft ondergaan. Daarbij is een lijst van de huidige medicatie overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris het BMA nogmaals om advies gevraagd. Op 15 mei 2023 heeft het BMA advies uitgebracht. De staatssecretaris heeft bij brief van
17 mei 2023 aangegeven dat, gelet op het advies waarin wordt benoemd dat er geen reisbeperkingen zijn en de huidige behandeling in Nigeria te verkrijgen is, hij terecht heeft geconcludeerd dat er geen reden is voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de ambtshalve weigering om eiseres op grond van artikel 64 van de Vw uitstel voor vertrek te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank stelt vast dat in het advies van het BMA van 15 mei 2023 - voor zover hier van belang - het volgende is opgenomen. Eiseres heeft een niertransplantatie ondergaan. Om die reden is er geen sprake meer van dialyse. De eerder gestelde reisvoorwaarden zagen op nierdialyse en zijn met de transplantatie niet meer van toepassing. Eiseres staat nog wel onder behandeling, deze behandeling bestaat uit gemiddeld vier keer per jaar poliklinische controle en het gebruik van medicatie om een afstootreactie te voorkomen. Deze behandeling is van blijvende aard. Wanneer de immunosuppressieve medicatie uitblijft zal eiseres binnen afzienbare termijn komen te overlijden. De verschillende medicijnen die eiseres nodig heeft zijn in Nigeria verkrijgbaar. In het advies is opgenomen dat de in Nigeria beschikbare behandeling voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
4.1.
De staatssecretaris heeft bij brief van 17 mei 2023 op het advies gereageerd. Tijdens de zitting is vast komen te staan dat deze brief als aanvullend besluit opgevat moet worden. Om die reden heeft het beroep, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op dit besluit. In het aanvullende besluit is opgenomen dat de huidige benodigde behandeling feitelijk toegankelijk is in Nigeria waardoor het besluit om eiseres geen uitstel voor vertrek te verlenen, gehandhaafd blijft.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 28 september 2017 [1] uit het arrest Paposhvili [2] heeft afgeleid, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich door zijn gezondheidstoestand en het ontbreken van een passende behandeling een reëel risico zal voordoen op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij moet volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens rekening worden gehouden met een zekere mate van speculatie die inherent is aan het preventieve doel van artikel 3 van het EVRM. Van de vreemdeling wordt in dit verband geen ‘clear proof’ verwacht. In de termen van Paposhvili gaat het om ‘evidence capable of demonstrating that there are substantial grounds’. Het is vervolgens aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen, door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert. In de stellingen van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om van een andere bewijslastverdeling en onderzoeksplicht uit te gaan.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres in een medische noodsituatie zal komen te verkeren indien zij de huidige medische behandeling in het land van herkomst niet zal kunnen voortzetten. De vraag die voorligt is of de behandeling in het land van herkomst feitelijk toegankelijk is.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de vreemdeling die stelt dat de medische behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk te maken. [3]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar stelling dat medische behandeling in Nigeria niet toegankelijk is, niet voldoende onderbouwd. Het document dat eiseres heeft aangeleverd over de kosten van medische behandeling is onvoldoende, daaruit volgt immers niet concreet wat de kosten voor haar behandeling zullen zijn. Daarnaast is niet duidelijk geworden dat eiseres geen sociaal netwerk heeft dat haar (financieel) kan ondersteunen. Uit de brieven van familieleden volgt dat eiseres graag in Europa wil blijven en dat ze familieleden in Nigeria momenteel financieel ondersteunt. Hoewel het erop lijkt dat eiseres niet uit een welvarende familie komt geven de brieven blijk van het aanwezig zijn van een sociaal netwerk in Nigeria. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres niet (parttime) kan werken of wat de reden is dat ze niet in Abuja, waar de meeste medicijnen te verkrijgen zijn, kan wonen. Ook is in het geheel onduidelijk gebleven wat de medicijnen kosten. Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat eiseres, samen met haar sociale netwerk dan wel familie, de benodigde medische behandeling niet kan bekostigen en organiseren.
6.3.
De rechtbank ziet in het arrest in de zaak Savran van het EHRM geen reden om anders te oordelen over de vraag naar de bewijslast van de niet- toegankelijkheid van de medisch noodzakelijke zorg. Het arrest heeft naar het oordeel van de rechtbank geen verandering gebracht in de bewijslastverdeling zoals die uit de uitspraak Paposhvili volgt.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich op grond van het BMA-advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitblijven van behandeling weliswaar leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat de noodzakelijke behandeling in Nigeria voorhanden en feitelijk toegankelijk is voor eiseres. Dat er volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel voor advocaten is gehandeld omdat de gemachtigde van eiseres niet de beschikking heeft over medische documenten die de staatssecretaris (in andere zaken) wel heeft gezien kan de rechtbank niet volgen en noopt niet tot een ander oordeel.
6.5.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen reden is om eiseres op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek te verlenen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571, en van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.