ECLI:NL:RBDHA:2023:141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen: niet-ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft eiser op 21 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 9 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 april 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft het beroep echter gehandhaafd om te onderzoeken of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd, wordt ook behandeld. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat, omdat de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.