Geschil15. In geschil is of de aanslag erfbelasting naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de waarde van het chalet in Zwitserland juist is vastgesteld. Daarnaast is in geschil of sprake is van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
16. Eiser stelt dat verweerder de waarde van het chalet ten onrechte heeft gecorrigeerd naar een waarde van € 430.609. De waarde moet volgens haar op (50% van) de “Zwitserse WOZ-waarde” van € 141.219 (CHF 163.320) worden gesteld. Aan de taxatierapporten moet volgens eiseres voorbij worden gegaan. Daarnaast is volgens haar sprake van schending van beginselen van behoorlijk bestuur.
17. Verweerder heeft zich vóór de zitting op het standpunt gesteld dat de aanslag erfbelasting dient te worden verminderd, omdat de inkortingsvolgorde van het testament van erflaatster leidt tot een legitieme portie van [zoon 2] van € 87.011. De verkrijging van de kleinkinderen is dan € 32.073 (in plaats van € 53.879) en de aanslag moet worden verminderd naar € 2.136. De waarde van het chalet is volgens verweerder niet te hoog vastgesteld. De "Zwitserse WOZ-waarde” is niet bruikbaar, omdat het chalet moet worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Verweerder heeft de waarde terecht gebaseerd op twee taxatierapporten. Uit de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen legitieme portie van € 130.000, kan volgens verweerder bovendien worden afgeleid dat het chalet een waarde heeft van € 774.523. Verweerder stelt verder dat geen sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling van het geschil
Waarde chalet
18. Voor het in Zwitserland gelegen chalet ontbreekt een op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) vastgestelde waarde, nu de reikwijdte van de WOZ zich ingevolge artikel 1 van die wet beperkt tot in Nederland gelegen onroerende zaken. Ingevolge artikel 21, zesde lid, van de Successiewet 1956 geldt daarom als uitgangspunt dat de waarde wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van de WOZ. Dat wil zeggen op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen, oftewel de waarde in het economisch verkeer.
19. Verweerder heeft de aangegeven waarde gecorrigeerd naar een bedrag van € 430.609. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze waarde niet te hoog is. Verweerder is voor deze correctie uitgegaan van twee taxatierapporten, die van de kleinkinderen van 18 januari 2018 en die van [zoon 1] van 13 februari 2018. Verweerder heeft daarbij de grondwaarde die is opgenomen in het taxatierapport van de kleinkinderen gecorrigeerd. Deze grondwaardecorrectie heeft hij daarna gemiddeld en opgeteld bij de taxatiewaarde uit het rapport van de kleinkinderen. De hogere eindwaarde heeft hij vervolgens gemiddeld met de taxatiewaarde uit het taxatierapport van [zoon 1]. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat moet worden uitgegaan van een lagere (grond)waarde dan in het rapport van [zoon 1], gelet op de ligging van het chalet. Ten grondslag aan deze stelling heeft eiseres het feit gelegd dat het chalet is gelegen aan de noordkant van het autovrije centrum, terwijl de toegangsweg in het zuiden ligt. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat het chalet, anders dan de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt in het taxatierapport van [zoon 1], op ongeveer een kwartier lopen van het centrum ligt en bovendien in een lawinegebied. Verweerder heeft deze specifiek op het chalet betrekking hebbende factoren niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank moet voor de heffing van erfbelasting dan ook worden uitgegaan van een waarde van het chalet van CHF 380.000 (omgerekend € 328.577), zoals bepaald in het taxatierapport van de kleinkinderen.
20. Hetgeen eiseres overigens ten aanzien van de waarde heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Hierbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat verweerder de waarde terecht niet heeft gebaseerd op de volgens eiseres geldende "Zwitserse WOZ- waarde”, omdat niet aannemelijk is dat dit de waarde in het economische verkeer betreft.
Ook het feit dat uit de onder 4 genoemde vaststellingsovereenkomst een hogere waarde volgt, acht de rechtbank niet van belang. Wat partijen civielrechtelijk met elkaar afspreken kan, afwijken van de fiscale waardering. Bovendien heeft verweerder zich niet op die waarde gebaseerd nu deze waarde ook volgens de waarderingsdeskundige van de Belastingdienst te hoog was.
21. De aanslag moet gelet op het voorgaande worden verminderd met inachtneming van (50% van) een waarde van het chalet van € 328.577 en met inachtneming van de inkortingsregeling volgens de berekeningsmethodiek van verweerder zoals opgenomen in bijlage 27 bij het verweerschrift.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
22. Voor zover eiseres zich beroept op het vertrouwensbeginsel, faalt dit. Dat bij de aanslagregeling van grootvader de aangegeven “Zwitserse WOZ-waarde” wel is gevolgd, maakt niet dat die nu ook moet worden gevolgd. Aan het volgen van een aangifte kan zonder nadere omstandigheden geen vertrouwen worden ontleend. Van een bewuste standpuntbepaling van verweerder waaraan eiseres een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen, is geen sprake.
23. Ook van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, doordat verweerder heeft geweigerd om contact op te nemen met de Zwitserse autoriteiten omtrent de wijze van waarop de “Zwitserse WOZ-waarde” zich verhoudt tot de waarde in het economisch verkeer, is geen sprake. Het had op de weg van eiseres gelegen om deze (veel) lagere waarde aannemelijk te maken.
24. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelt dat verweerder bij de afwikkeling van aangiften erfbelasting van andere Nederlandse families met een huis in Wallis en Grächen wel de “Zwitserse WOZ-waarde” heeft geaccepteerd. Eiseres heeft als concreet voorbeeld haar buurvrouw genoemd. Met het noemen van één eventueel vergelijkbaar geval is echter niet voldaan aan de zogeheten meerderheidsregel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer vergelijkbare gevallen zijn. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.
25. Van schending van het motiveringsbeginsel is evenmin sprake. Verweerder maakt in de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiseres zijn afgewezen.
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aanslag dient te worden verminderd met inachtneming van wat is bepaald onder r.o. 21 van deze uitspraak.
27. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gestelde en door verweerder niet betwiste reiskosten die haar gemachtigde in verband met het bijwonen van de zitting heeft gemaakt. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 75,13 aan reiskosten. De reiskosten van de gemachtigde bedragen in totaal € 300,54, maar worden slechts gedeeltelijk aan deze zaak toegerekend. De zaken met de zaaknummers SGR 22/1685, SGR 22/1686, SGR 22/1687 en SGR 22/1688 zijn immers gelijktijdig op zitting behandeld en worden aangemerkt als samenhangende zaken.