In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de opheffing van legaten. De legatarissen, die de kinderen zijn van [verweerder 3], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de nalatenschap van de ouders van [verweerder 1] en [verweerder 3], waarbij legaten zijn gelegateerd aan de legatarissen. De vader van [verweerder 1] en [verweerder 3] overleed in 2014 en benoemde zijn echtgenote en [verweerder 3] als erfgenamen, terwijl [verweerder 1] het grootste deel van de nalatenschap erfde. De moeder overleed in 2017 en heeft [verweerder 1] als enig erfgenaam benoemd, met uitsluiting van [verweerder 3]. De curator van [verweerder 3] heeft de legitieme portie opgeëist en er is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen de betrokken partijen. De rechtbank heeft het verzoek van [verweerder 1] om de legaten op te heffen afgewezen, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en de legaten opgeheven. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende rekening heeft gehouden met de bedoeling van de erflaters en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die opheffing van de legaten rechtvaardigden. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.