ECLI:NL:RBDHA:2023:14032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/09/629164 / HA ZA 22-406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofde vergelijkende reclame en onrechtmatige daad in de context van aanbestedingen voor mobiele drinkwatervoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Kärcher Futuretech GmbH en twee gedaagden, die beiden actief zijn in de markt van mobiele drinkwatervoorzieningen. De kern van het geschil betreft een uitlating van gedaagde 2 op LinkedIn, waarin hij kritiek uitte op de keuze van de Koninklijke Landmacht om met Kärcher in zee te gaan voor de levering van drinkwaterinstallaties. Kärcher beschuldigde de gedaagden van ongeoorloofde vergelijkende reclame en onrechtmatige daad, en vorderde onder andere een verbod op het doen van soortgelijke uitlatingen, rectificatie en schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de uitlating van gedaagde 2 op onderdelen kan worden gekwalificeerd als ongeoorloofde vergelijkende reclame, zoals bedoeld in artikel 6:194a BW. De rechtbank wees de vorderingen van Kärcher gedeeltelijk toe, waarbij het verbod op het doen van uitlatingen werd toegewezen, maar de schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden zich niet voldoende hadden verdedigd tegen de beschuldigingen van Kärcher en dat de uitlatingen van gedaagde 2 onrechtmatig waren, omdat ze de goede naam van Kärcher aantastten.

De rechtbank benadrukte dat de uitlatingen niet alleen als persoonlijke frustratie van gedaagde 2 konden worden gezien, maar dat ze ook een objectieve basis leken te hebben. De rechtbank besloot dat de gedaagden zich moesten onthouden van het doen van uitlatingen die inhouden dat de producten van Kärcher niet voldoen aan Europese regelgeving, en dat zij een dwangsom zouden verbeuren bij overtreding van dit verbod. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/629164 / HA ZA 22-406
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
KÄRCHER FUTURETECH GMBH,
te Schwaikheim (Duitsland),
eiseres,
advocaat: mr. A. Haan te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1],
te [plaats] (België),
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] (België),
gedaagden,
advocaat: mr. E. Stegerhoek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Kärcher , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd; de laatste twee partijen zullen samen als gedaagden worden aangeduid.
De zaak is voor Kärcher inhoudelijk behandeld door mr. Haan voornoemd tezamen met mr. A. Aslan, advocaat te Amsterdam, en voor gedaagden door mr. Stegerhoek voornoemd tezamen met mr. L. Varela, advocaat te Rotterdam.

1.De kern van de zaak

1.1.
Kärcher en [gedaagde 1] zijn beiden actief op de markt van mobiele drinkwatervoorzieningen. [gedaagde 2] is één van de bestuurders van [gedaagde 1] .
1.2.
Kärcher en [gedaagde 1] hebben aan dezelfde aanbestedingsprocedure met de Koninklijke Landmacht als opdrachtgever deelgenomen. Vervolgens heeft de Koninklijke Landmacht via Linkedin bekend gemaakt dat Kärcher de aanbesteding heeft gewonnen. [gedaagde 2] heeft daarbij een reactie geplaatst waarin onder meer staat dat niet is gekeken naar Europese regelgeving en een aantal andere elementen. Kärcher stelt dat hiermee sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame dan wel een onrechtmatige daad. Kärcher vordert een verbod op het doen van soortgelijke uitlatingen op straffe van een dwangsom, een rectificatie en betaling van schadevergoeding door gedaagden.
1.3.
De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Linkedin -bericht kan worden aangemerkt als ongeoorloofde vergelijkende reclame, dan wel of gedaagden anderszins onrechtmatig ten opzichte van Kärcher hebben gehandeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat de uiting van [gedaagde 2] op onderdelen kan worden beschouwd als ongeoorloofde vergelijkende reclame. De rechtbank wijst de vorderingen van Kärcher gedeeltelijk toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- het vonnis in incident;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte houdende overlegging producties tevens nader bewijsaanbod van 26 juli 2023;
- de brief van 18 juli 2023 van mr. Stegerhoek ;
- de brief 19 juli 2023 van mr. Aslan ;
- het bericht van 21 juli 2023 van mr. Stegerhoek .
2.2.
Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen de akte overlegging producties tevens nader bewijsaanbod aan de zijde van Kärcher , waarbij zij producties EP06 t/m EP13 heeft overgelegd, voor zover Kärcher in die akte een korte toelichting op de producties te buiten is gegaan.
2.3.
Op 26 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat daar door partijen is gezegd. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
2.4.
De datum van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Kärcher is een dochteronderneming binnen de Duitse groep Alfred Kärcher SE & Co. KG, die zich richt op reinigingstechnologie. Kärcher houdt zich onder andere bezig met de productie en levering van mobiele waterbottelingsinstallaties, waarmee het mogelijk is om op locatie drinkwater te verpakken en bottelen.
3.2.
[gedaagde 1] richt zich eveneens (onder meer) op de productie en levering van mobiele waterbottelingsinstallaties. [gedaagde 2] is één van de bestuurders van [gedaagde 1] .
3.3.
De Koninklijke Landmacht heeft in 2017 een aanbesteding uitgeschreven voor de levering van mobiele drinkwaterinstallaties voor militaire toepassing. Kärcher en [gedaagde 1] (in samenwerking met twee andere vennootschappen) hebben beiden op deze aanbesteding ingeschreven.
3.4.
De Koninklijke Landmacht heeft in mei 2021 een bericht op haar Linkedin -pagina geplaatst waarin staat dat zij met Kärcher een contract heeft gesloten voor de levering van drinkwaterinstallaties. [gedaagde 2] heeft daarbij de volgende reactie (hierna: de uitlating) geplaatst:
“WOW, het doet bijzonder pijn te lezen dat jullie voor deze makelij gekozen hebben.
Ons bedrijf [gedaagde 1] (B) had aangeboden voor de bottelaar via 2 NLse firma’s (met NLse waterzuiveringssystemen!) die in eerste instantie door jullie niet weerhouden zijn. Aan absolute kostprijs verkopen, daar doen wij – en onze Nederlandse partners – niet aan mee.
Wat betreft de bottelaar is er – volgens ons en een onafhankelijke auditor – niet gekeken naar Europese machine directieven voor voeding, niet naar toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid en zeker al niet naar onderhoud en efficiëntie. Crosscontaminatie: niet bekeken. Processtabiliteit: geen belang.
Elke professioneel in de water botteling industrie zou zich schamen in de materiaalkeuze. En dat is niet alleen onze mening, dat weet u!
Trouwens, hebben jullie gezien dat jullie een (verouderd type) PET preform gebruiken voor ‘gashoudende’ dranken? Duurder en 30% zwaarder, dus 30% meer plastiek.
Benieuwd wat jullie gaan doen als de wetgeving in 2024 overgaat naar doppen die vast aan flessen moeten blijven.
Uw toestel kan de juiste preform en dop niet aan.
Noem ons een slechte verliezer, maar vaak is dat een gewone verliezer in een project met onbegrijpelijke keuzes.”
3.5.
Kärcher heeft gedaagden op 28 juni 2021 gesommeerd om de uitlating van [gedaagde 2] van Linkedin te verwijderen, de uitlating te rectificeren en een onthoudingsverklaring te ondertekenen. Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd over een minnelijke regeling, maar hebben geen overeenstemming bereikt. De uitlating van [gedaagde 2] is inmiddels verwijderd.

4.Het geschil

4.1.
Kärcher vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
A. gedaagden beveelt om zich te onthouden van het (laten) doen van uitlatingen in of vanuit Nederland, aan derden, die inhouden:
(i) dat de mobiele drinkwaterinstallaties van Kärcher niet voldoen aan Europese regelgeving;
(ii) dat er niet gekeken is naar de toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid van de machines;
(iii) dat er niet gekeken is naar het onderhoud en de efficiëntie van de machines;
(iv) dat er niet gekeken is naar crosscontaminatie; en
(v) dat processtabiliteit niet van belang was bij de beoordeling.
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, te vermeerderen met € 5.000,00 per dag voor iedere volgende overtreding van het verbod onder A.;
gedaagden te bevelen om ieder afzonderlijk binnen 5 werkdagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis op haar website en op haar social media-accounts het navolgende bericht te sturen in het Nederlands, of, indien deze bedrijven niet in Nederland gevestigd zijn, in een Engelse vertaling daarvan, zonder aanvullende tekst en met gelijktijdige verzending van een kopie daarvan aan de advocaat van Kärcher :
“Rechter beslist: [gedaagde 1] laat zich onrechtmatig uit over Kärcher
Wij zijn veroordeeld door de rechtbank Den Haag, bij vonnis van [datum vonnis] om u te informeren dat [gedaagde 1] en haar directeur [gedaagde 2] onjuiste en onnodig grievende mededelingen hebben gedaan over de mobiele drinkwaterinstallaties van Kärcher Futuretech GmbH, door op social media te stellen dat de Kärcher producten niet aan de relevante regelgeving voldoen en er niet gekeken is naar de toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid van de machines, naast het onderhoud en de efficiëntie, crosscontaminatie en processtabiliteit alsmede zich jegens Kärcher onnodig grievend heeft uitgelaten.
Deze uitingen zijn niet juist en wij hebben met onze uitingen een verkeerde indruk gewekt.
Hoogachtend,
[gedaagde 2] namens [gedaagde 1] .”
Dit op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat dit bevel door (een van) gedaagden niet tijdig, volledig of correct wordt nagekomen;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Kärcher van een schadevergoeding van € 220.335,00 en voor het overige tot vergoeding van de door Kärcher geleden schade nader op te maken bij staat;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Kärcher legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagden zich schuldig maken aan vergelijkende reclame (artikel 6:194a BW), dan wel dat zij anderszins onrechtmatig ten opzichte van haar handelen (artikel 6:162 BW). Volgens Kärcher zijn gedaagden gehouden om de schade te vergoeden die zij als gevolg van de uitlating heeft geleden.
4.3.
Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Kärcher , met veroordeling van Kärcher in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
Gedaagden hebben een incident opgeworpen en gevorderd dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van Kärcher , met veroordeling van Kärcher in de proceskosten en nakosten.
5.2.
Bij vonnis in incident van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering van Kärcher genoemd onder C. De rechtbank heeft daaraan – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de Nederlandse rechter alleen bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tot rectificatie in het geval deze bevoegd is kennis te nemen van de gehele vordering tot vergoeding van schade. Daarvan is sprake als de uitgever van de gestelde beledigende publicatie in Nederland is gevestigd dan wel, in het geval van een internetpublicatie, als het centrum van de belangen van Kärcher zich in Nederland bevindt. Omdat de uitgever van de publicatie in België is gevestigd en gesteld noch gebleken is dat het centrum van de belangen van Kärcher zich in Nederland bevindt, is de Nederlandse rechtbank niet bevoegd. De rechtbank volhardt in deze argumenten. Het gevolg is dat nu nog ter beoordeling voorliggen de vorderingen genoemd onder A., B., D., E. en F.
Bezwaar tegen akte overlegging producties en bewijsaanbod
5.3.
Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen de akte overlegging producties tevens nader bewijsaanbod aan de zijde van Kärcher . Het gaat gedaagden blijkens het bezwaar niet om de bij die akte overgelegde producties, maar om de akte zelf. Volgens gedaagden omvat de akte meer dan een korte toelichting op de producties en moet deze worden aangemerkt als een verkapte conclusie van repliek. Daarvoor is volgens gedaagden kort voor de behandeling geen plaats zodat de akte moet worden geweigerd vanwege strijd met de goede procesorde is. De rechtbank heeft ter zitting het bezwaar van gedaagden tegen de akte overlegging aanvullende producties van de zijde van Kärcher verworpen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gedaagden met de akte van Kärcher niet in hun procesbelang zijn geschaad, omdat in de akte geen nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht en gedaagden in de gelegenheid zijn geweest om nog op die akte te reageren. Dat Kärcher in die akte een bewijsaanbod heeft gedaan ten aanzien van haar stellingen, maakt dit niet anders. Het is immers ook toegestaan ter zitting nog een bewijsaanbod te doen.
( On )geoorloofde vergelijkende reclame
Vergelijkende reclame
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating worden beschouwd als vergelijkende reclame. Daaronder wordt volgens artikel 6:194a lid 1 BW verstaan elke vorm van reclame waarbij een concurrent, dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten impliciet of expliciet worden genoemd. Artikel 6:194a BW strekt tot implementatie van Richtlijn (EG) nr. 97/55 van het Europees Parlement en de raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van richtlijn nr. 84/450 /EEG inzake misleidende reclame teneinde ook vergelijkende reclame te regelen (PbEG L 290). Nadien heeft codificatie plaatsgevonden in Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PbEU L 376) (hierna: de Richtlijn). Artikel 6:194a BW dient te worden uitgelegd in het licht van de Richtlijn (‘richtlijnconform’). Artikel 2 onder a van de Richtlijn omschrijft reclame als “iedere mededeling bij de uitoefening van een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of van een vrij beroep ter bevordering van de afzet van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen”. Gelet op deze omschrijving in de Richtlijn heeft vergelijkende reclame dus een ruime definitie waaronder ook gevallen worden begrepen die niet op het eerste gezicht als vergelijkende reclame in het gangbare taalgebruik worden aangemerkt (HvJEG 25 oktober 2001, C-112/99 (
Toshiba/Katun)).
5.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van gedaagden dat er geen sprake is van vergelijkende reclame nu het in de uitlating ontbreekt aan een wervende reclameboodschap. Uit de tekst van artikel 6:194a BW volgt niet dat een dergelijke eis wordt gesteld (zie ook: Gerechtshof Den Haag 12 mei 2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:868). De door gedaagden aangehaalde passage in de memorie van toelichting (“reclame bevat een wervend aanbod, gericht tot een publiek”; Kamerstukken II 2000/01, 27619, 3, p. 12) maakt dit niet anders, nu daaraan in het licht van de ruime omschrijving in de Richtlijn voorbij moet worden gegaan. In dit verband is niet van belang, zoals gedaagden stellen, dat het bericht is geplaatst op het moment dat duidelijk was dat [gedaagde 1] de aanbesteding had verloren. Ook in dat stadium kunnen immers nog afbrekende mededelingen worden gedaan over de producten van Kärcher . Tussen partijen is niet in geschil dat Kärcher en [gedaagde 1] elkaars directe concurrenten zijn op een kleine markt en dat het regelmatig voorkomt dat zij strijden om dezelfde opdracht.
5.6.
Aan de kwalificatie als vergelijkende reclame staat verder niet in de weg, zoals gedaagden hebben aangevoerd, dat Kärcher of haar producten niet uitdrukkelijk zijn benoemd in de uitlating. Het gaat erom of het publiek de uitlating kan herleiden tot de concurrent. Hierbij is van belang dat de uitlating van [gedaagde 2] als reactie op het bericht van de Koninklijke Landmacht is geplaatst waarin staat dat Kärcher drinkwaterinstallaties zal leveren. Onder deze omstandigheden zal het publiek de uitlating betrekken op (herleiden tot) Kärcher en/of haar producten. Voor de kwalificatie als vergelijkende reclame is evenmin vereist dat de uitlating een vergelijking bevat tussen de producten van Kärcher en die van [gedaagde 1] , Uit de tekst van artikel 6:194a BW kan een dergelijke eis niet worden afgeleid. Afbrekende mededelingen over de producten of diensten van een concurrent vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 6:194a BW, ook al wordt daarbij niet uitdrukkelijk een vergelijking gemaakt met de eigen producten of diensten (Gerechtshof Den Haag 12 mei 2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:868; Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 31 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:702). Vergelijkingen met de eigen producten of diensten kunnen immers ook besloten liggen in afbrekende mededelingen over de producten of diensten van een concurrent.
5.7.
De rechtbank volgt gedaagden verder niet in hun stelling dat de uitlating slechts als een uiting van persoonlijke frustratie van [gedaagde 2] kan worden aangemerkt. De gekozen bewoordingen “
volgens ons en een onafhankelijke auditor” en “
Elke professioneel in de water botteling industrie zou zich schamen in de materiaalkeuze. En dat is niet alleen onze mening, dat weet u!” strekken verder dan alleen het uiten van een persoonlijke mening of frustratie. Door de gekozen bewoordingen zal het publiek (kunnen) veronderstellen dat de uitlating (in ieder geval gedeeltelijk) is gebaseerd op objectieve gegevens.
( On )geoorloofde vergelijkende reclame
5.8.
Vergelijkende reclame is geoorloofd op voorwaarde dat aan de in artikel 6:194a lid 2 BW genoemde cumulatieve voorwaarden is voldaan. Kärcher stelt dat dit niet het geval is. Het bezwaar van Kärcher richt zich op twee passages in de uitlating van [gedaagde 2] . Het gaat om de passage:
“niet gekeken naar Europese machine directieven voor voeding, niet naar toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid en zeker al niet naar onderhoud en efficiëntie. Crosscontaminatie: niet bekeken. Processtabiliteit: geen belang”(hierna: passage I) en de passage waarin staat: “
Elke professioneel in de water botteling industrie zou zich schamen in de materiaalkeuze. En dat is niet alleen onze mening, dat weet u!”(hierna: passage II). Kärcher voert aan dat deze passages onjuistheden bevatten, denigrerend zijn ten opzichte van haar, haar goede naam aantasten en kleinerend zijn over haar producten.
5.9.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden luidt dat Kärcher ten aanzien van de beweerde ontoelaatbaarheid niet heeft voldaan aan haar gemotiveerde stelplicht. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Kärcher heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de passages niet voldoen aan het vereiste dat 1) de reclame-uiting op een objectieve wijze één of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van de desbetreffende goederen of diensten met elkaar vergelijkt (artikel 6:194a lid 2 sub c BW) en dat 2) de reclame-uiting niet de goede naam mag schaden van, of zich kleinerend mag uitlaten over, de diensten van een concurrent (artikel 6:194a lid 2 sub e BW).
5.10.
Anders dan Kärcher stelt, bevat de uitlating geen vergelijking. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van Kärcher dat niet is voldaan aan artikel 6:194a lid 2 sub c BW. Passages I en II van de uitlating zijn volgens de rechtbank wel aan te merken als afbrekende mededelingen in de zin van artikel 6:194a lid 2 sub e BW. Hiertoe is volgens de rechtbank niet relevant dat het publiek vanwege het ontbreken van achtergrondinformatie de uitlating niet zal betrekken op de producten van Kärcher , maar op de keuze van de Koninklijke Landmacht voor de producten van Kärcher . Ook in het laatste geval is er gelet op de gekozen bewoordingen sprake van afbrekende mededelingen.
5.11.
Op grond van artikel 6:195 BW rust op gedaagden de bewijslast van de juistheid en volledigheid van de mededelingen in passages I en II. Gedaagden hebben in dit kader verwezen naar een verklaring van [gedaagde 2] en een door gedaagden geraadpleegde deskundige. Deze verklaringen acht de rechtbank onvoldoende om de juistheid en volledigheid van passages I en II te bewijzen. In het licht van de stellingen van Kärcher had van gedaagden op dit punt een concretere onderbouwing mogen worden verwacht. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering. De conclusie luidt dan ook dat de uitlating waar het de passages I en II betreft niet geoorloofd is op grond van artikel 6:194a BW. Daarmee is de uitlating op die punten onrechtmatig.
De positie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
5.12.
Artikel 6:194a BW richt zich tegen degene die de mededeling openbaar maakt of openbaar laat maken. Het staat vast dat [gedaagde 2] de uitlating openbaar heeft gemaakt, door deze onder het Linkedin -bericht van de Koninklijke Landmacht te plaatsen, zodat Kärcher haar vorderingen in ieder geval kan richten tegen [gedaagde 2] .
5.13.
Wat betreft [gedaagde 1] ligt dit anders. De enkele omstandigheid dat [gedaagde 2] bestuurder is van [gedaagde 1] , leidt op zichzelf nog niet tot de conclusie dat [gedaagde 1] invloed heeft gehad op de plaatsing en de inhoud van deze mededeling. Het staat echter vast dat [gedaagde 1] , nadat zij de sommatie van Kärcher heeft ontvangen, zich niet uitdrukkelijk heeft verzet tegen de openbaarmaking van de uitlating of van de inhoud daarvan afstand heeft genomen. Onder die omstandigheden kan Kärcher haar vorderingen ook tegen [gedaagde 1] instellen.
Vorderingen
Verbod en dwangsom
5.14.
Kärcher heeft gevorderd om te bevelen dat gedaagden zich onthouden van uitlatingen aan derden, die inhouden dat: i) de mobiele drinkwaterinstallaties van Kärcher niet voldoen aan Europese regelgeving, ii) er niet gekeken is naar de toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid van de machines, iii) er niet gekeken is naar het onderhoud en de efficiëntie van de machines, iv) er niet gekeken is naar crosscontaminatie; en v) processtabiliteit niet van belang was bij de beoordeling.
5.15.
Op grond van artikel 6:196 lid 1 BW kan de rechter een partij die zich schuldig maakt aan ongeoorloofde vergelijkende reclame (onder andere) verbieden om zodanige ongeoorloofde vergelijkende reclame openbaar te maken of openbaar te laten maken.
5.16.
De rechtbank acht het door Kärcher gevorderde verbod te ruim geformuleerd. In deze procedure is slechts met betrekking tot de specifieke uiting van [gedaagde 2] die in deze procedure onderwerp van geschil is, geoordeeld dat deze onrechtmatig is. Voor een algeheel verbod op mededelingen zoals gevorderd door Kärcher is geen plaats, nu niet iedere mededeling op voorhand onrechtmatig kan worden beschouwd. Ook omvat het gevorderde verbod meer dan wat [gedaagde 2] in zijn uitlating heeft geschreven. Kärcher vordert onder i) immers een verbod op mededelingen dat de producten van Kärcher “in strijd zijn met Europese regelgeving” terwijl in de uitlating staat dat “niet gekeken [is] naar Europese machine directieven voor voeding”. De rechtbank zal het toe te wijzen verbod daarom toespitsen op de onrechtmatige aspecten van de uitlating.
5.17.
Als prikkel voor de nakoming van het verbod, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna vermeld.
Vergoeding van schade
5.18.
Kärcher stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de uitlating en vordert dat gedaagden worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding. Volgens Kärcher bestaat deze schade uit intern gemaakte kosten ter hoogte van € 8.480,00 en kosten voor juridische bijstand ter hoogte van € 11.855,00. Daarnaast stelt Kärcher reputatieschade te hebben geleden. Kärcher begroot deze schade op winstderving ter hoogte van € 200.000,00. Kärcher verzoekt met betrekking tot de overige schade die zij stelt te hebben geleden om een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.19.
De rechtbank zal de vorderingen tot schadevergoeding van Kärcher afwijzen. Uit de door Kärcher overgelegde stukken volgt dat de gevorderde interne kosten niet in Nederland zijn gemaakt, zodat de rechtbank niet bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Daarnaast is er geen grondslag om de gevorderde juridische kosten toe te wijzen. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de vergoeding van de regeling van proceskosten op grond van artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv jo. 237 en 239 Rv. De rechtbank wijst daarnaast de gevorderde reputatieschade af. Kärcher heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting van gedaagden, onvoldoende onderbouwd dat de uitlating van negatieve invloed is op de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe opdrachten te verwerven of deel te nemen aan nieuwe aanbestedingsprocedures. Er is daarmee onvoldoende gebleken dat Kärcher als gevolg van de uitlating schade zal lijden. Ten slotte wijst de rechtbank de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure af. Er bestaat pas een verplichting tot het verwijzen naar de schadestaatprocedure als het bestaan van schade als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid is gegrond, voldoende aannemelijk is gemaakt. Het is aan de benadeelde om de feiten te stellen waaruit het bestaan van die schade kan worden afgeleid. Kärcher heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor het overige schade heeft geleden.
Proceskosten en nakosten
5.20.
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het incident
5.21.
De rechtbank heeft in het vonnis in incident de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aangehouden totdat in hoofdzaak zal worden beslist. Dit vonnis omvat de beslissing in hoofdzaak, zodat de rechtbank tevens een oordeel dient te geven over de proceskosten in het incident.
5.22.
Nu gedaagden in het incident grotendeels in het ongelijk zijn gesteld zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten van Kärcher in het incident. De proceskosten van Kärcher in het incident worden tot op vandaag begroot op € 2.645,00 (1,0 punten × tarief van € 2.645,00) aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
6.1.
verbiedt gedaagden via het internet, schriftelijk, per e-mail, sms of andere wijze in het openbaar uitlatingen te doen die inhouden dat bij de keuze van de door de Koninklijke Landmacht aanbestede en door Kärcher geleverde 26 mobiele drinkwaterinstallaties, niet is gekeken naar: Europese toepasselijke regelgeving, toegankelijkheid, hygiëne of reinigbaarheid, onderhoud, efficiëntie en crosscontaminatie en/of dat processtabiliteit niet van belang was.
6.2.
bepaalt dat indien gedaagden het hiervoor genoemde verbod overtreden, zij aan Kärcher een dwangsom verbeuren van € 5.000,00 per dag dat het verbod wordt overtreden, met een maximum van € 100.000,00;
6.3.
compenseert de proceskosten in de hoofdzaak tussen partijen in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In het incident
6.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van Kärcher in het incident, die tot op vandaag worden begroot op € 2.645,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.7.
verklaart de veroordeling in de proceskosten in het incident uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
3219