ECLI:NL:RBDHA:2023:13845
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan een familielid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had eerder een verzoek ingediend om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen. Gelet op haar financiële situatie heeft de rechtbank dit verzoek definitief toegewezen, waardoor er geen griffierecht wordt geheven.
Eiseres heeft haar aanvraag op 9 november 2022 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiseres heeft verweerder op 23 mei 2023 in gebreke gesteld en op 23 juni 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.