ECLI:NL:RBDHA:2023:13843
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluitvorming omtrent aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan een familielid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 11 september 2023 uitspraak gedaan. Eiser had zijn aanvraag op 11 november 2022 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende verweerder binnen 90 dagen te beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder op 1 juni 2023 in gebreke gesteld en op 23 juni 2023 beroep ingesteld, wat door de rechtbank als tijdig werd beschouwd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen acht weken alsnog een besluit te nemen, wat verweerder in zijn verweerschrift heeft bevestigd. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiser moet betalen, omdat de volledige termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. Eiser heeft ook recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 418,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de betrokken partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de uitspraak.