ECLI:NL:RBDHA:2023:13841
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, heeft op 1 september 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van zijn zoon. Deze aanvraag werd op 26 februari 2021 afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd op 20 januari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 28 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6402, het besluit van 20 januari 2022 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Dit nieuwe besluit is echter niet genomen, wat heeft geleid tot het huidige beroep.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft verweerder op 7 juni 2023 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep op 29 juni 2023 werd ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 418,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.