ECLI:NL:RBDHA:2023:13826
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had zijn mvv-aanvraag op 16 mei 2022 ingediend, en verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had uiterlijk op 14 november 2022 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser verweerder op 29 november 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 17 januari 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.442 aan verbeurde bestuurlijke dwangsommen en € 418,50 aan proceskosten aan eiser, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 184.
De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank baseert haar beslissing op eerdere uitspraken en benadrukt dat de termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.