ECLI:NL:RBDHA:2023:13762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.25498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, lid 1, sub a van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet ter beoordeling staat in deze procedure. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd door te stellen dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal beletten. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, waaronder het niet naleven van eerdere vertrekverplichtingen en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, als feitelijk juist beoordeeld.

De eiser heeft aangevoerd dat hij bereid is om mee te werken aan zijn vertrek en dat er geen zicht is op uitzetting omdat hij geen papieren heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet uit eigen beweging zal voldoen aan zijn vertrekplicht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gang van zaken rondom de uitzettingsprocedure voldoende voortvarend is geweest en dat er een reëel zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Eiser voert aan dat er in zijn geval geen sprake is van risico op onttrekking aan het toezicht of belemmering van de uitzetting omdat hij bereid is om zich aan het vreemdelingentoezicht te houden en heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn vertrek. Ook voert eiser aan dat uit het terugkeerbesluit van 1 maart 2021 niet ondubbelzinnig blijkt dat eiser als gevolg hiervan terug moet keren naar Marokko. Verder meent eiser dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting omdat hij geen papieren heeft en de Marokkaanse ambassade hem daarom geen laissez-passer (lp) zal verstrekken. Tot slot voert eiser aan dat de bewaring hem zwaar valt. Eiser meent dat een lichter middel, zoals een meldplicht, in zijn geval meer in de rede ligt. Eiser wil zich hier ook aan houden.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft op 1 maart 2021 een terugkeerbesluit en inreisverbod ontvangen. Eiser heeft hier tot op heden geen gehoor aan gegeven en geniet daarom geen rechtmatig verblijf. De rechtbank acht de vaststelling dat er een terugkeerbesluit aanwezig is hiervoor voldoende. De rechtmatigheid van het terugkeerbesluit staat in deze procedure niet ter beoordeling. De rechtbank overweegt verder dat de gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3i, 4a, 4b, 4c en 4d, feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht naar Marokko. Dat eiser ter zitting heeft aangegeven nu wel te willen meewerken aan zijn vertrek naar Marokko doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Eiser heeft eerder verklaard niet mee te willen werken. Ook heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven dat als het de staatssecretaris lukt hem terug te laten keren naar Marokko, dat hij daar dan twee maanden zal verblijven en weer terug zal keren naar Europa. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eisers verklaring dat de bewaring hem zwaar valt is hiervoor onvoldoende. Ook eisers toezegging dat hij zich aan een meldplicht zal houden, maakt niet dat de staatssecretaris gehouden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2). Op 31 augustus 2023 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder blijkt uit het dossier dat op 25 juli 2023, toen eiser strafrechtelijk was gedetineerd, een lp-aanvraag is gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Verder is de rechtbank van oordeel dat er een reëel zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat dit in het geval van eiser anders zal zijn.
Conclusie
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.