ECLI:NL:RBDHA:2023:13757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.24714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, lid 1, sub a, van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot een vreemdeling met een strafrechtelijk voortraject

Op 13 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, lid 1, sub a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een strafrechtelijk voortraject, aangezien de vreemdeling op 24 augustus 2023 door de politie was gecontroleerd naar aanleiding van een verdachte situatie op een bouwterrein. De vreemdeling was gesignaleerd voor strafrechtelijke detentie en is na deze detentie overgebracht naar een plaats voor verhoor op basis van de Vreemdelingenwet.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat de vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen, niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en eerder een terugkeerbesluit had ontvangen waar hij geen gehoor aan had gegeven.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet ter beoordeling stond in deze procedure. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24714

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Staande houding
3. Eiser voert aan dat het onduidelijk is of er bij de staande houding van eiser sprake was van een strafrechtelijke aanleiding. Uit het dossier blijkt niet duidelijk waarom eiser werd gecontroleerd en welke politietaak op dat moment werd uitgeoefend. Daarom moet er in dit geval vanuit worden gegaan dat er sprake was van een vreemdelingrechtelijke staande houding zonder dat hier een aanleiding voor bestond. Dit maakt dat er volgens eiser sprake is van een onrechtmatige staande houding en daarmee ook van een onrechtmatige maatregel van bewaring.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een strafrechtelijk voortraject. Uit het mutatierapport van 24 augustus 2023 blijkt dat op diezelfde dag bij de politie een melding binnenkwam van een verdachte situatie op een bouwterrein. Deze verdachte situatie was de reden dat de politie naar het bouwterrein is toegegaan. Hieruit blijkt geen vreemdelingrechtelijke aanleiding. Vervolgens is eiser ter plaatste aangetroffen en om zijn gegevens gevraagd. Tijdens de gegevenscontrole bleek dat eiser gesignaleerd stond om vier dagen strafrechtelijke detentie uit te zitten. Eiser heeft vervolgens ook van 24 augustus 2023 tot 27 augustus 2023 in strafrechtelijke detentie gezeten en is vervolgens aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie op grond van de Vreemdelingenwet overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. De rechtbank stelt aan de hand hiervan vast dat tot op het moment van de overdracht sprake is geweest van een strafrechtelijk voortraject en niet van een vreemdelingrechtelijk voortraject. De vreemdelingenrechter is daarom niet bevoegd om hierover te oordelen.
Ondertekening processen-verbaal van ophouding, verhoor en gehoor
4. Eiser stelt dat de processen-verbaal van ophouding, verhoor en gehoor niet zijn ondertekend. Hierdoor hebben de processen-verbaal geen rechtskracht gekregen en is niet voldaan aan artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat het proces-verbaal van gehoor op 28 augustus 2023 is ondertekend en dat de processen-verbaal van verhoor en ophouding op 29 augustus 2023 zijn ondertekend. Verder blijkt uit het formulier externe bijzonderheden zaak van 28 augustus 2023 dat het op 27 augustus 2023 niet mogelijk was om bepaalde documenten te ondertekenen omdat de ondertekenservice op dat moment niet beschikbaar was. Het feit dat de processen-verbaal één of twee dagen nadat de daarin beschreven gebeurtenissen hebben plaatsgevonden zijn ondertekend, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de processen-verbaal geen rechtskracht hebben gekregen of dat sprake is van strijd met artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Gronden en grondslag
5. Eiser stelt dat zware grond 3c niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat er een gebrek kleeft aan het terugkeerbesluit van 1 december 2020 nu daarin geen land van herkomst staat genoemd.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eisers asielaanvraag bij besluit van 1 december 2020 is afgewezen en hij hierbij ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 2 jaar heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat deze beschikking op 2 december 2020 om 13:30 uur aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft hier tot op heden geen gehoor aan gegeven en geniet daarom geen rechtmatig verblijf.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 3i, 4b, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Immers eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met een geldig grensoverschrijdingsdocument Nederland is binnengekomen (3a). Ook heeft eiser op 1 december 2020 een beschikking met daarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod ontvangen. De rechtbank acht de vaststelling dat er een terugkeerbesluit aanwezig hiervoor voldoende. De rechtmatigheid van het terugkeerbesluit staat in deze procedure niet ter beoordeling (3c). Verder heeft eiser wisselend verklaard over zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft gebruik gemaakt van verschillende aliassen en zou zowel een Algerijns als een Spaans paspoort hebben die hij vervolgens niet heeft kunnen overleggen (3d). Ook heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Marokko (3i). Verder blijkt uit het dossier dat eiser op 20 oktober 2020 en 24 juni 2021 een asielaanvragen heeft ingediend, die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid (4b). Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). De staatssecretaris heeft terecht gemotiveerd dat hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht naar Marokko. Eiser heeft immers meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Marokko. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2). De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat op 1 september 2023 een lp-aanvraag is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook is op 31 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder is de rechtbank van oordeel dat er een reëel zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat dit in het geval van eiser anders zal zijn. Ter zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat er in het afgelopen kwartaal lp’s zijn afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.