ECLI:NL:RBDHA:2023:13692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.21469 en NL23.21470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bulgaarse statushouder en concurrentiepositie Oekraïense statushouders in het licht van intrekking beschermingsstatus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023, met zaaknummers NL23.21469 en NL23.21470, wordt het beroep van eiser, een Bulgaarse statushouder, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser heeft op 5 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat hij slecht behandeld is in Bulgarije en dat zijn beschermingsstatus daar kan worden ingetrokken.

De rechtbank heeft de zaak op 17 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser, geboren in 1998 en van Syrische nationaliteit, heeft verklaard dat hij in Bulgarije onder onmenselijke omstandigheden heeft geleefd, wat zijn terugkeer naar dat land problematisch maakt. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat eiser onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn rechten in Bulgarije te effectueren en dat de Bulgaarse autoriteiten hem bescherming bieden.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die erop wijzen dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije in strijd met artikel 3 van het EVRM in een onmenselijke situatie terechtkomt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn verblijfsvergunning in Bulgarije zal worden ingetrokken en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims over de slechte behandeling in Bulgarije te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat eiser recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21469 en NL23.21470
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 5 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 26 juli 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, dhr. O.M. Karim als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Syrische nationaliteit. Nadat eiser asiel heeft aangevraagd is uit een Eurodac registratie gebleken dat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije. De Bulgaarse autoriteiten hebben bevestigd dat eiser daar sinds 27 februari 2023 subsidiaire bescherming geniet. De asielaanvraag is daarom niet-ontvankelijk verklaard door verweerder. [1] Eiser zegt bezwaar te hebben tegen terugkeer naar Bulgarije, omdat hij slecht behandeld is door de Bulgaarse autoriteiten. Tijdens zijn verblijf in Bulgarije heeft hij een nacht op de vloer van een cel moeten slapen. De opvanglocatie was onhygiënisch en er waren onvoldoende medische voorzieningen aanwezig. Hij heeft geen hulp gekregen bij het vinden van een baan en een woning. Bovendien is het mogelijk dat zijn beschermingsstatus zal worden ingetrokken bij terugkeer, omdat hij zijn Bulgaarse verblijfsdocumenten niet heeft verlengd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie al internationale bescherming heeft. Volgens verweerder dreigt eiser bij een overdracht niet in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM. [3] Daarbij wordt overwogen dat een aantal van de verklaringen van eiser over de slechte manier waarop hij is behandeld in Bulgarije zien op de periode dat hij in de asielprocedure zat. Omdat eiser inmiddels een verblijfsvergunning heeft gekregen, kan hij aanspraak maken op dezelfde rechten als andere burgers in Bulgarije. De problemen die eiser naar voren heeft gebracht bij het vinden van een baan en een woning bereiken volgens verweerder niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid volgens het arrest Ibrahim. [4] Eiser heeft zich bovendien onvoldoende ingespannen om een woning en een baan te vinden of om financiële hulp te krijgen. Uit de verklaringen van eiser blijkt namelijk niet dat hij in de korte periode die hij in Bulgarije heeft doorgebracht na de verlening van zijn beschermingsstatus, heeft geprobeerd de bescherming in te roepen van de Bulgaarse autoriteiten terwijl hij die mogelijk wel had. Dit mag wel van eiser verwacht worden, omdat uit het toekennen van een verblijfsstatus de intentie van Bulgarije blijkt om eiser te beschermen. Voor zover eiser onder deze doelgroep valt, heeft Bulgarije voorzieningen voor bijzonder kwetsbare personen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat er sprake is van moeilijke omstandigheden, maar niet dat er sprake is van een situatie waarbij gesproken kan worden van een schending van artikel 3 van het EVRM.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser stelt dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser stelt dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij wel degelijk geprobeerd heeft om werk en huisvesting te verkrijgen en dat hij hier geen enkele hulp bij heeft gekregen. Volgens eiser is de situatie in Bulgarije zodanig dat Bulgaarse statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen om geen toegang te krijgen tot onder meer huisvesting en werk. Dit zou blijken uit het nieuwste AIDA-rapport en uit een uitspraak van de Duitse rechter waarin wordt overwogen dat personen die in Bulgarije internationale bescherming genieten geen toegang hebben tot huisvesting, sociale rechten en werk. [5] Verweerder had het standpunt van de Duitse rechter moeten overnemen. Klagen bij de Bulgaarse autoriteiten is bij voorbaat zinloos. Ook bestaat er een risico dat de beschermingsstatus van eiser wordt ingetrokken door zijn verblijf in Nederland en het niet vernieuwen van zijn Bulgaarse verblijfsdocumenten. Eiser stelt daarnaast dat hij geen toegang heeft tot Bulgarije, omdat hij geen reisdocument kan overleggen. Tot slot voert eiser aan dat dat Bulgaarse Dublinclaimanten in afwachting van het antwoord op prejudiciële vragen over de deelbaarheid en reikwijdte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet worden teruggestuurd naar Bulgarije. Dit zou volgens eiser ook moeten gelden voor Bulgaarse statushouders, omdat niet is komen vast te staan dat Bulgaarse statushouders niet te maken krijgen met dezelfde pushbacks als Bulgaarse Dublinclaimanten.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank is van oordeel dat voor Bulgaarse statushouders nog steeds uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De hoogste bestuursrechter heeft op 16 december 2021 [6] geoordeeld, en vervolgens in de uitspraken van 15 april 2022 [7] en 31 oktober 2022 [8] bevestigd, dat er weliswaar sprake is van een verslechterde situatie voor statushouders maar dat verweerder in zijn algemeenheid er niet vanuit hoeft te gaan dat Bulgaarse statushouders na overdracht in een toestand terecht zullen komen van “verregaande materiële deprivatie” in de zin van het arrest Ibrahim. [9] De enkele verwijzing naar het nieuwste AIDA-rapport en de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht Oldenburg (Duitsland) leiden niet tot een ander oordeel. Eiser heeft de rapporten waar de uitspraak van de Duitse rechter op is gebaseerd namelijk niet overgelegd en daarnaast alleen een beknopte samenvatting van die uitspraak overgelegd. Dit is niet voldoende om het oordeel van de Duitse rechtbank te volgen. Ook heeft eiser niet gespecificeerd naar welke passages van het AIDA-rapport hij verwijst. De enkele verwijzing naar het nieuwste AIDA-rapport in zijn geheel biedt in het licht van de eerdere uitspraken van de Afdeling geen aanknopingspunt om tot een ander oordeel te komen. Ter zitting heeft eiser naar aanleiding van de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 augustus 2023 [10] de grond dat voor Bulgaarse statushouders niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat niet is komen vast te staan dat Bulgaarse statushouders met dezelfde pushbacks te maken krijgen als Bulgaarse Dublinclaimanten, laten vallen.
5.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat er in het geval van eiser geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiser bij een overdracht aan Bulgarije in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder ook van belang mogen achten dat eiser maar een korte periode in Bulgarije heeft verbleven en in die periode volgens zijn eigen verklaringen de bescherming van de Bulgaarse autoriteiten niet heeft ingeroepen. Verweerder heeft daarom mogen concluderen dat eiser onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn rechten te effectueren.
5.2.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij geen toegang heeft tot Bulgarije, omdat hij geen reisdocument meer heeft en dat zijn verblijfsvergunning kan worden ingetrokken doordat hij zijn Bulgaarse documenten niet heeft verlengd. Verweerder heeft eiser in het verweerschrift en ter zitting erop mogen wijzen dat toelating tot Bulgarije is gegarandeerd door het akkoord op het overnameverzoek. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder ten aanzien van de stelling dat de asielstatus van eiser bij terugkeer kan worden ingetrokken, een uitgebreid verweerschrift heeft overgelegd. Eiser heeft dit verweerschrift inhoudelijk niet betwist en ook voor het overige zijn standpunt slechts summier onderbouwd. De rechtbank stelt voorop dat uit Eurodac en informatie van de Bulgaarse autoriteiten blijkt dat eiser op dit moment internationale bescherming heeft in Bulgarije. De rechtbank overweegt verder dat in het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst, is vermeld dat Bulgaarse wetgeving het mogelijk maakt om internationale bescherming te beëindigen of in te trekken als een Bulgaarse statushouder zijn verlopen verblijfsdocumenten niet verlengt of gestolen of vernietigde verblijfsdocumenten niet vervangt binnen een periode van dertig dagen. [11] In beginsel zou deze intrekkingsgrond op eiser van toepassing zijn, omdat hij geen Bulgaars verblijfsdocument meer heeft en al meer dan dertig dagen in Nederland verblijft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat zijn verblijfsvergunning zal worden ingetrokken bij terugkeer naar Bulgarije. Uit het verweerschrift en de daarin weergegeven stukken blijkt dat een intrekkingsprocedure mogelijk kán worden opgestart, dit is dus geen gegeven. Als deze procedure wordt opgestart, dan wordt in deze procedure beoordeeld of er inderdaad tot intrekking wordt overgegaan. Als in die procedure inderdaad de verblijfsvergunning zou worden ingetrokken, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of dat dit bij voorbaat zinloos is. Uit het AIDA-rapport blijkt dat het mogelijk is om beroep en hoger beroep in te stellen tegen een intrekkingsbesluit en dat de rechtbank op verzoek van de betrokkenen daarbij rechtshulp kan toewijzen. De rechtbank ziet in het enkele feit dat eiser zijn verblijfsdocument niet tijdig heeft verlengd, dan ook geen reden om aan te nemen dat zijn eiser bij terugkeer naar Bulgarije in weerwil van zijn verleende status en in strijd met het Unierecht, geen bescherming zal krijgen.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:2019:219, punten 88 en 89.
5.Zie de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht Oldenburg op 2 maart 2023, 12A849/22.
6.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857.
7.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1119.
8.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3111.
9.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:2019:219, punt 90.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134.
11.Zie Country Report: Bulgaria 2022 Update, van Asylum Information Database van maart 2023 (AIDA-rapport), p. 106; Artikel 42, vijfde lid van de Law on Asylum and Refugees (LAR).