ECLI:NL:RBDHA:2023:13662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.21038 en NL23.21040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 21 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 30 augustus 2023 behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden door het voornemen tot niet in behandeling nemen van de aanvragen uit te brengen voordat de verantwoordelijkheid van Kroatië definitief was vastgesteld. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen.

Eisers hebben aangevoerd dat Kroatië haar verplichtingen niet nakomt en wijzen op onmenselijke omstandigheden voor asielzoekers in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat hun specifieke situatie in Kroatië hen in gevaar zou brengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvragen van eisers niet in behandeling te nemen, en dat de beroepen ongegrond zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21038 en NL23.21040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers], V-nummers: [nummers], eisers
(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 21 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk (Russisch). De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië op 14 juni 2023 een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft hierop in het geval van eiser niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. De staatssecretaris heeft op 29 juni 2023 het voornemen bekendgemaakt om de asielverzoeken van eisers niet in behandeling te nemen. Eisers hebben daar in hun zienswijzen van 14 juli 2023 op gereageerd.
is het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen?
3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de bestreden besluiten op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, omdat verweerder het voornemen heeft uitgebracht op een moment dat de verantwoordelijkheid van Kroatië nog niet vaststond, omdat de reactietermijn van Kroatië op dat moment nog niet was verstreken. Volgens eisers is er daarmee sprake van premature besluitvorming.
3.2.
In de Nota van toelichting bij het Vreemdelingenbesluit (Stb. 2015, 294, p. 29-30) staat, voor zover hier relevant: “
Voor Dublinclaimanten geldt[…]
dat zij[…]
een voornemen tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag ontvangen. Vervolgens krijgt de Dublinclaimant de gelegenheid om met hulp van een advocaat correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor in te dienen en zijn zienswijze te geven op het voornemen tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Ondertussen verzendt de IND de Dublinclaim naar de verantwoordelijke lidstaat en wacht het claimakkoord af.
3.3.
De rechtbank leidt uit het citaat hierboven af dat het de bedoeling van de wet- en regelgever is geweest dat het voornemen reeds wordt verzonden voordat een reactie op een Dublinclaim ontvangen is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het zorgvuldigheidsbeginsel daarom niet geschonden door het voornemen te verzenden voordat de verantwoordelijke lidstaat definitief vast kwam te staan. Voorts is gebleken dat in het geval van eiseres het claimakkoord al wel was verkregen voordat het voornemen werd uitgebracht en is verder niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
4. Volgens eisers zijn er concrete aanwijzingen dat Kroatië haar internationale verplichtingen niet nakomt, meer specifiek de verplichting om asielaanvragen ook daadwerkelijk te behandelen. Eisers wijzen op landeninformatie waaruit blijkt dat asielzoekers in Kroatië uitgezet worden, zonder dat zij de kans krijgen om een asielaanvraag in te dienen (zogenoemde “pushbacks”). Zij wijzen op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:9454) en van zittingsplaats Amsterdam van 6 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8122).
Eisers voeren daarnaast aan dat zij in onmenselijke omstandigheden terecht zouden komen als zij terug zouden moeten naar Kroatië. Eisers hebben verklaard dat zij in Kroatië bij het politiebureau en de opvangvoorzieningen als uitschot zijn behandeld. De opvangomstandigheden in Kroatië zijn volgens eisers daarnaast erg onhygiënisch. Eiseres is hoogzwanger en dergelijke omstandigheden zijn volgens eisers ongeschikt voor volwassenen, laat staan voor een pasgeboren baby. Eisers stellen zich op het standpunt dat de staatssecretaris er niet voldoende rekening mee heeft gehouden dat eiseres hoogzwanger is.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij er daarom vanuit mag gaan dat Kroatië haar internationale verplichtingen na zal komen. De staatssecretaris verwijst naar een brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022, waarin toezeggingen voor Dublinclaimanten worden gedaan.
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris mag in beginsel ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Het is aan de vreemdeling om dit te weerleggen met objectieve informatie over de werking van het asielstelsel en door feiten te stellen of verklaringen af te leggen over zijn ervaringen in de lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten.
4.3.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 3 juli 2023 geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat de staatssecretaris niet is gehouden tot nader onderzoek (ECLI:NL:RBDHA:2023:9547). De rechtbank verwijst naar de overwegingen 8 en 8.1 in deze uitspraak, waarin onder andere onder verwijzing naar de door eisers aangehaalde bronnen is uiteengezet hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de zaken van eisers anders te oordelen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië in hun specifieke geval de internationale verplichtingen zal schenden. Eisers hebben dat niet onderbouwd met stukken die hen persoonlijk betreffen, bijvoorbeeld over hun asielprocedure in Kroatië, noch hebben zij aannemelijk gemaakt dat zij de bescherming van de Kroatische autoriteiten hebben geprobeerd in te roepen bij de door hen gestelde schendingen van die verplichtingen, bijvoorbeeld door een klacht in te dienen.
4.4.
Gezien de toezeggingen van de Kroatische autoriteiten en het feit dat ook in de onderhavige procedures geen concrete (andere) informatie is overgelegd waaruit blijkt dat ook pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten, komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris heeft mogen uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, en dus voldoende heeft gemotiveerd dat hij gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat het asielverzoek van eisers in Kroatië ook daadwerkelijk behandeld zal worden.
4.5.
Voor zover de stellingen van eisers zo moeten worden begrepen dat zij zich erop beroepen bijzonder kwetsbaar te zijn als bedoeld in arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) overweegt de rechtbank als volgt. Als die bijzondere kwetsbaarheid al zou kunnen worden aangenomen leidt dat nog niet tot de conclusie dat eisers bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat voor wat betreft (bijzonder) kwetsbare asielzoekers ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat eiseres, gelet op haar zwangerschap, niet uitgezet kan worden in de periode van 14 augustus 2023 tot 6 november 2023, maakt nog niet dat de staatssecretaris niet heeft kunnen besluiten de aanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen. Als blijkt dat eiseres op het moment van overdracht aan Kroatië niet in staat is om te reizen, kan de overdracht worden opgeschort.
4.6.
De staatssecretaris heeft gelet op het voorgaande kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielverzoeken van eisers niet in behandeling hoeft te nemen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.