ECLI:NL:RBDHA:2023:9454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12963 & NL23.12964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het licht van pushbacks in Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 22 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die stelt Burundese nationaliteit te hebben, heeft op 30 oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens hem de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het feit dat eiseres op 29 september 2022 illegaal via Kroatië de EU is ingereisd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Kroatië. Eiseres heeft onderbouwd dat er serieuze zorgen zijn over de behandeling van asielzoekers in Kroatië, waaronder het gebruik van pushbacks en geweld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat pushbacks een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van Kroatië.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie in Kroatië veilig is voor Dublinclaimanten. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond is. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten, die door verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12963 (beroep) en NL23.12964 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. F. Gieskens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag.
1.1
Verweerder heeft in het besluit van 28 april 2023 op de asielaanvraag van eiseres beslist. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en [naam] als tolk. De gemachtigde van verweerder heeft via een beeldverbinding (Teams) aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond en besluitvorming
2. Eiseres stelt de Burundese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Zij heeft op 30 oktober 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, omdat uit Eurodac is gebleken dat zij op 29 september 2022 illegaal via Kroatië de Europese Unie is ingereisd. Verweerder heeft een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Op 13 februari 2023 heeft Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
De beroepsgronden
4. Eiseres voert dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres verwijst hierbij naar de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 1 maart 2023, waarin wordt verwezen naar het AIDA-rapport van 29 april 2022. Hieruit blijkt dat Kroatië zich schuldig maakt aan push-backs met geweld en mishandelingen. Daarnaast volgt hieruit dat de Kroatische autoriteiten gebruik maken van geheime faciliteiten om asielzoekers op te sluiten om hen later illegaal te deporteren. Asielzoekers krijgen geen mogelijkheid om asiel aan te vragen en krijgen het bevel om het grondgebied binnen zeven dagen te verlaten. Eiseres verwijst ook naar een brief van 20 februari 2023 van Vluchtelingenwerk Nederland gericht aan de Tweede Kamer. Daaruit volgt dat mensenrechtenorganisaties benadrukken dat er geen garanties zijn dat vluchtelingen en asielzoekers veilig zijn in Kroatië. Daarbij bestaat geen onderscheid in de behandeling van Dublinclaimanten en vreemdelingen die aan de grens asiel aanvragen.
Eiseres voert verder aan dat het onderzoek dat verweerder heeft ingesteld naar aanleiding van de twee uitspraken van de Afdeling [1] van 13 april 2022 [2] , niet zorgvuldig is. De informatie waarop verweerder zich baseert is namelijk afkomstig van de Kroatische autoriteiten en daardoor onbetrouwbaar en niet objectief. Niet gebleken is wat verweerder heeft gedaan om de informatie te verifiëren. Ook volgt uit de informatie van de Kroatische autoriteiten niet hoe de Kroatische wetgeving in de praktijk wordt toegepast. Dit is wel vereist op grond van het arrest van het EHRM [3] in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland [4] . Eiseres wijst op een recente uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2023 [5] . Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zijn standpunt dat hij ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, onder verwijzing van naar het uitgevoerde onderzoek, onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.1
Verder voert eiseres aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Haar zus en zwager wonen in Nederland. Haar zwager is in het bezit gesteld van een asielvergunning en verweerder kent het asielrelaas. Eiseres is in Kroatië mishandeld door de politie.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft naar aanleiding van de afdelingsuitspraken van 13 april 2022 onderzoek gedaan.
De Kroatische autoriteiten hebben op 15 november 2022 vragen beantwoord van verweerder, waarbij is verzekerd dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen houdt ten aanzien van de overgedragen Dublinclaimanten. Ook volgt uit het bericht van de Kroatische autoriteiten dat Dublinclaimanten recht hebben om asiel aan te vragen en dat die asielaanvraag wordt behandeld. De Kroatische autoriteiten hebben benadrukt dat zij nooit een asielzoeker hebben uitgezet zonder dat er eerst onderzoek was verricht naar de asielaanvraag. Ook hebben Dublinclaimanten het recht op materiele opvangvoorzieningen en gezondheidszorg. In de brief van de Kroatische autoriteiten is ook aangegeven dat de Dublinclaimanten na de aangekondigde overdracht worden verwelkomd door de bevoegde politieambtenaren en als er asiel wordt aangevraagd, worden overgebracht naar het dichtstbijzijnde politiebureau om hun asielaanvraag formeel in te dienen. Er zijn diverse opvanglocaties voor kwetsbare en niet kwetsbare vreemdelingen en zij krijgen daarna alle bijbehorende rechten om hun asielaanvraag af te wachten. Ook heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van het Schengenaquis [6] .
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat verweerder nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
6.1
De rechtbank verwijst in dat verband allereerst naar de uitspraken van 13 april 2022, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Verder volgt uit deze uitspraken dat, als in de betrokken lidstaat dergelijke pushbacks plaatsvinden, beoordeeld moet worden of deze fundamentele systeemfout in die lidstaat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo [7] van het Hof, en zo ja, of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan die lidstaat.
6.2
De Afdeling heeft verweerder in de uitspraken opgedragen nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van de vreemdeling aan Kroatië geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest [8] of artikel 3 van het EVRM [9] . De reden voor dit onderzoek was de conclusie van de Afdeling dat er serieuze aanknopingspunten zijn dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden.
6.3
Verweerder heeft het door de Afdeling opgedragen onderzoek uitgevoerd en in zijn bestreden besluit verwezen naar de verkregen informatie van de Kroatische autoriteiten en de mededeling van de Europese Commissie inzake het Schengenaquis.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder verwijzing naar die informatie nog altijd onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2023 waar eiseres naar heeft verwezen (ECLI:NL:RBDHA:2023:7776) en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 6 juni 2023 [10] .
6.5
De rechtbank constateert dat de informatie waar verweerder zich op baseert in tegenspraak is met wat de hoogste bestuursrechter op grond van openbare bronnen heeft geconcludeerd over de feitelijke situatie in Kroatië. De pushbacks die volgens de hoogste bestuursrechter al geruime tijd, op grote schaal en dieper vanuit het Kroatische grondgebied plaatsvinden, worden in het geheel ontkend door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de situatie in de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 anders wordt voorgedaan dan het is.
Het onderscheid dat verweerder in het bestreden besluit (opnieuw) aanbrengt tussen Dublinclaimanten en andere asielzoekers kan niet gebaseerd worden op deze brief van de Kroatische autoriteiten, nu zij zelf juist benadrukken dat Dublinclaimanten hetzelfde worden behandeld als andere asielzoekers. De rechtbank brengt hierbij in herinnering de overweging van de hoogste bestuursrechter dat overgedragen Dublinclaimanten zich (net als andere asielzoekers) in beginsel vrij kunnen bewegen op het grondgebied van Kroatië [11] .
De rechtbank overweegt dat de daadwerkelijke situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten bepalend is. De door eiseres overgelegde informatie weerspreekt de door verweerder gestelde gunstige situatie en biedt in ieder geval geen grond voor de conclusie dat uitgesloten kan worden dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Zo heeft eiseres brieven overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland, die verwijzen naar diverse informatiebronnen waaruit – kort gezegd – blijkt dat er nog steeds sprake is van (soms gewelddadige) pushbacks.
6.6
De verwijzing van verweerder naar de conclusie van de Europese Commissie van 16 november 2022 doet aan het voorgaande niet af. Zoals deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 6 juni 2023 heeft overwogen, is deze conclusie achterhaald, nu het evaluatieproces waarop deze conclusie is gebaseerd heeft plaatsgevonden in de periode tussen 2016 en 2020.
6.7
De twijfel, gebaseerd op aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden, is gelet op het voorgaande dan ook niet weggenomen door het door verweerder verrichtte onderzoek. Dat maakt dat niet valt uit te sluiten dat door de overdracht van eiser aan Kroatië een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft zijn standpunt dat hij ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan onvoldoende gemotiveerd. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
7.1
Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten die zij heeft gemaakt in beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiseres een verzoekschrift en een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besteden besluit van 28 april 2023;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Tegen de uitspraak in de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Arrest van 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, r.o. 359.
6.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, Versterking van het Schengengebied: Bulgarije, Roemenië en Kroatië zijn klaar om volledig deel te nemen aan het gebied zonder binnengrenstoezicht, 16 november 2022, COM(2022) 636 final.
7.Arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, r.o. 91-93.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Zie artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.