ECLI:NL:RBDHA:2023:13453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.23965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker van Gambiaanse nationaliteit. De eiser had op 9 juli 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De maatregel werd op 28 augustus 2023 opgeheven, maar eiser stelde dat de maatregel eerder onrechtmatig was geworden omdat verweerder niet tijdig had gehandeld na zijn geuite asielwens op 7 augustus 2023. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring van 8 augustus 2023 tot de opheffing op 28 augustus 2023 onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de weigering van eiser om een asielaanvraag te ondertekenen niet als een intrekking van zijn asielwens kon worden beschouwd. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.100,- aan eiser voor de onrechtmatige detentie en heeft ook de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [datum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 juli 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 op 28 augustus 2023 opgeheven. Aansluitend aan die opheffing heeft verweerder eiser opnieuw in bewaring gesteld op grond artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment tussen 21 juli 2023 (datum sluiten onderzoek eerder beroep NL23.19898) en de opheffing van de maatregel op 28 augustus 2023 onrechtmatig is geweest.
2. Namens eiser is -samengevat weergegeven- betoogd dat de maatregel van bewaring al eerder dan de opheffing ervan op 28 augustus 2023 onrechtmatig is geworden. Hiervoor zijn twee redenen naar voren gebracht. In de eerste plaats meent eiser dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Onduidelijk is waarom de eerder geplande presentatie op 15 augustus 2023 is geannuleerd, wat de reden was van de annulering door verweerder van de daaropvolgende presentatie op 17 augustus 2023 en waarom verweerder niet heeft aangedrongen bij de Gambiaanse autoriteiten op een nieuwe datum voor een presentatie. Verder stelt eiser dat verweerder de maatregel van bewaring niet tijdig heeft omgezet. In dit verband heeft eiser naar voren gebracht dat niet in geschil is dat hij tijdens het vertrekgesprek op 7 augustus 2023 zijn wens om asiel heeft geuit. Volgens eiser had verweerder vanaf dat moment twee dagen om de grondslag van de maatregel te wijzigen. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is de maatregel vanaf 7 augustus 2023 onrechtmatig, aldus eiser. Eiser stelt dat deze omstandigheden zouden moeten leiden tot opheffing van de maatregel van bewaring en de toekenning van een schadevergoeding.
2.1.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser weliswaar op 7 augustus 2023 een asielwens heeft geuit, maar dat hij later die dag heeft geweigerd het formulier M35 (de asielaanvraag) te ondertekenen. De weigering om de asielaanvraag te ondertekenen wordt door verweerder beschouwd als een intrekking van de asielwens. Om die reden bestond er voor verweerder geen aanleiding om de grondslag van de maatregel om te zetten, aldus de gemachtigde van verweerder. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemachtigde van verweerder verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 februari 2020 (NL20.2090) en die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2098). De grondslag van de maatregel van bewaring is vervolgens op 28 augustus 2023 alsnog gewijzigd, omdat eiser op 25 augustus 2023 een asielaanvraag heeft ondertekend. Omdat deze omzetting één dag te laat heeft plaatsgevonden, komt eiser een schadevergoeding van één dag toe, aldus verweerder.
3. De rechtbank volgt het betoog van verweerder niet. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser op 7 augustus 2023 een asielwens heeft geuit. Daardoor is eiser een asielzoeker als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van de Procedurerichtlijn en valt hij binnen de reikwijdte van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 9 augustus 2023 de grondslag van de maatregel diende te wijzigen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is de maatregel vanaf 8 augustus 2023 tot aan het einde van die maatregel (op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000) onrechtmatig. Dat, zoals verweerder stelt, de weigering van eiser om op 7 augustus 2023 een asielaanvraag te ondertekenen moet worden beschouwd als een intrekking van de asielwens, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De verwijzing van verweerder naar de onder 3.1. genoemde uitspraken is daarvoor onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dossier, anders dan de enkele notitie in de M120 dat eiser geen M35 wil ondertekenen, geen gedocumenteerde intrekking van de geuite asielwens bevat. Niet blijkt bijvoorbeeld van een proces-verbaal of een verslag van een vertrekgesprek waarin is vermeld dat een gesprek met eiser heeft plaatsgevonden en dat hem duidelijk is gemaakt wat de consequenties zouden zijn van de weigering om een asielaanvraag te ondertekenen. Nog daargelaten of het niet willen ondertekenen van een asielaanvraag moet worden beschouwd als een intrekking van de eerder geuite asielwens, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van verweerders stelling dat eiser zijn asielwens heeft ingetrokken. Het feit dat eiser op 25 augustus 2023 alsnog een asielaanvraag heeft ondertekend, biedt naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten om te veronderstellen dat eiser zijn asielwens niet heeft laten varen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Om die reden behoeven de overige beroepsgronden die zien op de voortvarendheid en het zicht op uitzetting geen bespreking. De maatregel van bewaring was van 8 augustus 2023 tot de opheffing ervan op 28 augustus 2023 onrechtmatig.
5. Ten tijde van het onderzoek ter zitting was deze maatregel reeds opgeheven en is eiser in bewaring gesteld op grond van een andere maatregel. De rechtbank stelt eiser daarom niet in vrijheid.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 2.100,- (21 dagen in het detentiecentrum à € 100,-).
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.100,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.