ECLI:NL:RBDHA:2023:13615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
C/09/644236 / HA RK 23-95
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in een geschil over octrooirechten en onrechtmatig handelen

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin [verzoeker] een voorlopig getuigenverhoor verzocht tegen [naam 2]. [verzoeker], gevestigd in de Verenigde Staten, houdt zich bezig met de ontwikkeling van technologieën voor schone energie en heeft octrooien verkregen voor zijn uitvindingen. Hij stelt dat [naam 2] en anderen onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van zijn kennis en uitvinderswerkzaamheid bij het indienen van octrooiaanvragen. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de samenwerking tussen [verzoeker] en [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende belang is voor [verzoeker] om [naam 2] als getuige te horen, om bewijs te verzamelen voor zijn claims in een lopende bodemprocedure tegen [verweerster]. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en een datum voor het getuigenverhoor vastgesteld op 1 februari 2024, waarbij [naam 2] zal worden gehoord door rechter-commissaris J.E. Bierling. Tevens is [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/644236 / HA RK 23-95
Beschikking van 8 september 2023
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats 1] , Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker,
advocaat: mr. T. Geerlof te Rotterdam,
tegen
[verweerster] B.V.,
te [plaats 2] ,
verweerster,
advocaat mr. K.M.L. Bijvank te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd worden. De zaak is voor [verzoeker] inhoudelijk behandeld door mr. Geerlof voornoemd en mr. D. Guerrero Obando, advocaat te Rotterdam. Voor [verweerster] is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Bijvank voornoemd en mr. L.S. Bouzoraa, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 5, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2023;
- het e-mailbericht van [verweerster] van 17 april 2023 waarin zij bericht dat zij verweer wenst te voeren tegen het verzoek en zij vraagt om een mondelinge behandeling;
- het verweerschrift met bijlagen 1 en 2, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2023;
- het e-mailbericht van [verzoeker] van 10 juli 2023, met daarbij de reactieve bijlagen 6 tot en met 9;
- het bezwaar van [verweerster] tegen toelating van genoemde reactieve bijlagen in deze procedure en het daaraan gekoppelde verzoek om deze bijlagen bij de beoordeling van het verzoek buiten beschouwing te laten, kenbaar gemaakt met een e-mailbericht van diezelfde datum;
- de beslissing van de rechtbank van 10 juli 2023, inhoudende dat de reactieve bijlagen van [verzoeker] worden toegelaten en het bezwaar van [verweerster] dus wordt afgewezen.
1.2.
Op 13 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Partijen hebben hun standpunten nogmaals, aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht, zij hebben vragen van de rechtbank beantwoord en zij hebben gere- en gedupliceerd.
1.3.
De rechtbank heeft het wijzen van deze beschikking vervolgens nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] houdt zich bezig met het bedenken en ontwikkelen van oplossingen voor de wereldwijde klimaatproblematiek en de daardoor ontstane vraag naar schone energie. In de Verenigde Staten van Amerika heeft [verzoeker] enkele ondernemingen opgericht. Voor een ‘Gas Collection Device and Method for Use Thereof’ is aan [verzoeker] in de Verenigde Staten van Amerika een octrooi verleend. Voor een ‘Method and System of Cyclone Helix Thermo Hydrogen Apparatus’ heeft hij diverse octrooiaanvragen ingediend.
2.2.
[verzoeker] is in 2007/2008 in contact gekomen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.3.
Enkele jaren nadien heeft [verzoeker] [naam 2] (hierna: [naam 2] ) leren kennen. [naam 2] heeft [verzoeker] geïntroduceerd bij [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.4.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn vervolgens tot een vorm van samenwerking gekomen. Deze samenwerking heeft meerdere jaren geduurd en is geëindigd in 2019.
2.5.
Op 9 juli 2020 is [verweerster] opgericht. [verweerster] houdt zicht bezig met de ontwikkeling van duurzame technologie. [naam 3] is eén van de bestuurders van
[verweerster] . Enig aandeelhouder van [verweerster] is [bedrijf 1] , gevestigd in Zwitserland (hierna: [bedrijf 1] ).
2.6.
[bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), een in Monaco gevestigde onderneming, die is opgericht door [naam 2] en [naam 1] , heeft vanaf 25 november 2020 de volgende (octrooi)aanvragen ingediend (hierna: de (octrooi)aanvragen):
I. op 25 november 2020: een als EP 40 34 495 A1 gepubliceerde aanvraag voor een Europees octrooi, die als titel ' [octrooi 1] ' heeft en [naam 2] vermeldt als uitvinder;
II. op 25 november 2020: een als WO 2022/128047 A1 gepubliceerde internationale octrooiaanvraag, die als titel ' [octrooi 1] ' heeft en [naam 2] en [naam 1] vermeldt als uitvinders;
III. op 25 november 2021: een als TW 202233517 A gepubliceerde aanvraag voor een Taiwanees octrooi, die als titel '[octrooi 1]' heeft en [naam 2] vermeldt als uitvinder;
IV. op 25 augustus 2021: een aanvraag (met nummer AU2021229172) voor een Australisch octrooi, die als titel ' [octrooi 1] Box' heeft en [naam 2] vermeldt als uitvinder;
V. op 23 augustus 2021: een als AU2021106610 gepubliceerde aanvraag voor een Australisch octrooi, die als titel ‘ [octrooi 2] ’ heeft en [naam 2] vermeldt als uitvinder;
VI. op 25 augustus 2021: een als DE 20 2021 104 565 U1 gepubliceerde aanvraag voor een Duits ‘Gebrauchsmuster’, die als titel ' [octrooi 3] ' heeft.
2.7.
De (octrooi)aanvragen hebben, samengevat, betrekking op een inrichting voor het scheiden van waterstofgas uit een mengstroom van waterstof- en zuurstofgas, welke inrichting onderdeel uitmaakt van een thermische omvormer, waarin water wordt omgezet in waterstof en zuurstof.
2.8.
[bedrijf 2] heeft de (octrooi)aanvragen op 14 september 2022 overgedragen aan
[verweerster] .
2.9.
[verzoeker] heeft [verweerster] op 2 december 2022 gedagvaard voor deze rechtbank. Inzet van die bodemprocedure (met zaak- en rolnummer C/09/639644 / HA ZA 22-1037) is, kort gezegd, opeising door [verzoeker] van de (octrooi)aanvragen.
[verweerster] heeft in die procedure op 25 januari 2023 geconcludeerd voor antwoord. De zaak staat thans op de rol van de rechtbank voor ‘beraad mondelinge behandeling’. Teneinde een datum voor die mondelinge behandeling te bepalen, zijn bij partijen de verhinderdata opgevraagd voor het tweede kwartaal van 2024.
2.10.
Bij brief van 9 december 2022 heeft [verzoeker] [naam 2] er op gewezen dat de uitvinding waarop de (octrooi)aanvragen betrekking hebben, is afgeleid van kennis en uitvinderswerkzaamheid van [verzoeker] en dat [naam 2] dus onrechtmatig handelt. [verzoeker] heeft [naam 2] gesommeerd, samengevat, een verklaring met die strekking af te leggen. [naam 2] heeft niet gereageerd op deze brief.
2.11.
[bedrijf 1] was van plan een gang naar de beurs te maken, maar heeft deze beslissing in verband met de lopende bodemprocedure (zie 2.9) uitgesteld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, op een zo kort mogelijke termijn een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, onder bepaling van een datum, waarop [naam 2] als getuige wordt gehoord en te bepalen op welke dag, welk uur en welke plaats dit verhoor zal plaatsvinden, met aanwijzing van een
rechter-commissaris ten overstaan van wie dit verhoor zal moeten worden gehouden en voorts met bepaling van de dag waarop [verzoeker] uiterlijk een afschrift van het verzoekschrift en de daarop te geven beschikking aan [verweerster] en [naam 2] zal moeten doen toekomen.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag.
[verzoeker] is begin 2000 gestart met de ontwikkeling van ‘Hydrogen Technology’, een technologie waarmee water in waterstof en waterstof vervolgens in energie kan worden geconverteerd. De bedoeling van [verzoeker] was deze technologie te gaan toepassen in de auto-industrie. In de jaren na 2000 heeft [verzoeker] de technologie doorontwikkeld, hetgeen heeft geleid tot de uitvindingen ‘Gas Collection Device and Method for Use Thereof’ en “Method and System of Cyclone Helix Thermo Hydrogen Apparatus’.
De technologie die onderwerp is van de (octrooi)aanvragen die vanaf 25 november 2020 door [bedrijf 2] zijn ingediend, is ontleend aan de kennis en uitvinderswerkzaamheid van [verzoeker] , die [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] kenden (hetgeen is te horen in een geluidsopname) en die is terug te vinden het octrooi dat aan [verzoeker] is verleend en in de octrooiaanvragen die hij heeft ingediend, aldus nog steeds [verzoeker] .
3.3.
Aanwijzingen voor ontlening volgen volgens [verzoeker] uit:
- een e-mailbericht van [naam 1] aan [naam 2] , waarbij [naam 1] de ontwerptekeningen van de uitvinding(en) met [naam 2] deelt en daarbij vermeldt dat het gaat om ‘very sensitive information’ en een ‘huge trust issue’;
- een vergelijking van een ontwerptekening die bij dat e-mailbericht is gevoegd met de tekening uit octrooiaanvraag II (zie hiervoor onder 2.6);
- het onrechtmatig onttrekken door [naam 1] uit één van de ondernemingen van [verzoeker] van een flash-drive en een laptop met daarop belangrijke bedrijfsvertrouwelijke informatie inzake de door [verzoeker] ontwikkelde technologie, waaronder ontwerpen, tekeningen en marketingmateriaal;
- een verklaring van een gemeenschappelijk contact van [verzoeker] en [naam 1] , [naam 4] ;
- het doorsturen door [naam 1] aan [naam 2] van een door [verzoeker] ingediende, maar nog niet gepubliceerde, aanvraag voor een Monegaskisch octrooi;
- een e-mailbericht van [naam 1] met als onderwerp ‘centrifugal document that I found from [verzoeker] [dit is [verzoeker] , aldus [verzoeker] ] files’;
- een aan de vanaf 25 november 2020 ingediende (octrooi)aanvragen voorafgaande, door [bedrijf 2] ingediende, aanvraag voor een Monegaskisch octrooi, dat een zeer slecht in elkaar gezette kopie is van voornoemde aanvraag voor een Monegaskisch octrooi van [verzoeker] .
3.4.
[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek verder:
- dat [naam 2] niet beschikt over de opleiding, kennis, ervaring en vaardigheden voor het doen van enige uitvinding, laat staan uitvindingen op het gebied waarop de (octrooi)aanvragen zien; de hoogste opleiding die hij heeft genoten is middelbare school en hij is actief geweest in de handel in luxe boten;
- dat [naam 1] opleidingen heeft gevolgd op het gebied van bedrijfskunde en marketing, hij geen technische en wetenschappelijke fysische achtergrond heeft en ook geen praktijkervaring in het doen van uitvindingen; [naam 1] is in dienst geweest van één van de ondernemingen van [verzoeker] en bekleedde toen een commerciële functie.
[naam 2] en/of [naam 1] kunnen volgens [verzoeker] daarom onmogelijk de uitvinders zijn van de vindingen die zijn belichaamd in de vanaf 25 november 2020 door [bedrijf 2] ingediende (octrooi)aanvragen. [naam 2] , [naam 1] en MC 2020 hebben wederrechtelijk gebruik gemaakt van de kennis en uitvinderswerkzaamheid van [verzoeker] en handel(d)en te kwader trouw.
3.5.
[verzoeker] wil nader bewijs verzamelen voor de door hem gestelde ontlening, opdat hij deze in de al lopende bodemprocedure tegen [verweerster] , waarin hij de (octrooi)aanvragen opeist, kan inbrengen en hij wil zijn proceskansen kan inschatten voor een separate procedure tegen [naam 2] , gebaseerd op onrechtmatig handelen van die laatste. Daartoe acht hij het noodzakelijk dat aan [naam 2] vragen worden gesteld over ten minste zijn opleiding, de uitvinding waarop de (octrooi)aanvragen waarvan [verweerster] houdster is, betrekking heeft, het proces dat tot het doen van die uitvinding heeft geleid en de samenwerking met [naam 1] . [verzoeker] acht in dit verband ook nog belang dat [naam 2] onbereikbaar is, hij niet reageert op de sommatiebrief die aan hem is gestuurd, hij door [verweerster] in het kader van het bewijsaanbod in haar conclusie van antwoord in de bodemprocedure niet genoemd wordt als getuige en het verweer van [verweerster] in dat processtuk ( [naam 2] geldt als (mede-)uitvinder) zeer summier is gemotiveerd.
3.6.
[verweerster] verzoekt de rechtbank primair het verzoek van [verzoeker] af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] en subsidiair bij toewijzing van het verzoek de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Doel van het verzoek van [verzoeker] om [naam 2] te horen als getuige is tweeledig:
(i) nader bewijs verzamelen in een al lopende bodemprocedure tegen [verweerster] , die de (octrooi)aanvragen waarvan zij thans houdster is, overgedragen heeft gekregen van [bedrijf 2] , een onderneming die mede door [naam 2] is opgericht;
(ii) het inschatten van zijn proceskansen in een eventuele procedure tegen [naam 2] zelf.
Bevoegdheid
4.2.
De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 186 lid 2 in samenhang met artikel 187 lid 2 Rv [1] bevoegd om kennis te nemen van het verzoek, voor zover dat doel (i) heeft, en wegens verknochtheid met doel (i) evenzeer van het tweede doel waarop het verzoek betrekking heeft.
Beoordelingskader
4.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is uitgangspunt dat de rechter in beginsel een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden (artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv). Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker de gelegenheid te geven opheldering te verkrijgen over de feiten, zodat hij deze kan aandragen als nader bewijs in een al lopende procedure, zich op het al dan niet voortzetten van die procedure kan beraden dan wel zijn positie in een eventueel nog aan te spannen procedure beter kan beoordelen.
4.4.
Het verzoekschrift moet de aard en het beloop van de vordering inhouden, de feiten of rechten die men wil bewijzen, de namen en woonplaatsen van de getuigen en de naam en woonplaats van de wederpartij (artikel 187 lid 3 Rv). Als een verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, dan betekent dat niet automatisch dat een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen. Het verzoek kan alsnog worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzoek, als misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het gebruiken van het middel van een voorlopig getuigenverhoor, als het verzoek strijdig is met een goede procesorde of als het verzoek afstuit op een ander zwaarwichtig bezwaar [2] .
Vooraf
4.5.
In de bodemprocedure die [verzoeker] al heeft aangespannen, is [verweerster] gedaagde. In de procedure die [verzoeker] mogelijk nog gaat starten, zal [naam 2] de gedaagde zijn. In de onderhavige zaak is alleen [verweerster] verweerster. Er loopt geen afzonderlijke verzoekschriftprocedure tegen [naam 2] . In haar verweerschrift in de onderhavige zaak draagt [verweerster] ook belangen van [naam 2] aan. Deze gestelde belangen zal de rechtbank in deze procedure meewegen, hoewel [naam 2] , die kennelijk op de hoogte is van onderhavige procedure, niet zelf een verweerschrift heeft ingediend (hetgeen hij had kunnen doen, gelet op het bepaalde in artikel 282 lid 1 Rv) en de rechtbank hem ook niet heeft opgeroepen als belanghebbende.
4.6.
[verweerster] betwist niet dat het verzoek van [verzoeker] voldoet aan de vereisten voor toewijzing. Zij brengt uitsluitend afwijzingsgronden te berde. Deze zal de rechtbank hieronder aan een beoordeling onderwerpen
Onvoldoende belang?
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat zij [verweerster] niet volgt in haar betoog dat [verzoeker] doel (ii) van zijn verzoek van onvoldoende toelichting heeft voorzien. Uit het verzoekschrift komt voldoende duidelijk naar voren dat [verzoeker] aan zijn vermoeden dat [naam 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, hetzelfde ten grondslag legt als hetgeen waarop hij baseert dat hij de (octrooi)aanvragen bij [verweerster] kan opeisen (doel (i)). In dit verband merkt de rechtbank ook nog op dat in het kader van een procedure als de onderhavige niet is vereist dat [verzoeker] zich uitlaat over de precieze aard van de eventueel in te stellen vordering.
4.8.
[verweerster] heeft verder betoogd dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek omdat hij, aldus [verweerster] , niet méér doet dan betwijfelen of [naam 2] in staat is geweest tot de in de (octrooi)aanvragen opgenomen uitvinding te komen.
4.9.
De rechtbank volgt [verweerster] ook hierin niet.
4.10.
Tussen [verzoeker] aan de ene kant en [verweerster] en (onder meer) [naam 2] aan de andere kant is in geschil aan wie de rechten op de (octrooi)aanvragen toekomen. [verzoeker] stelt dat de uitvinding die is belichaamd in die aanvragen, door hem is gedaan en er dus sprake is van ontlening. Dit maakt, aldus [verzoeker] , dat hij die aanvragen bij [verweerster] kan opeisen (dit betreft de lopende bodemprocedure) en hij [naam 2] mogelijk kan aanspreken op onrechtmatig handelen (in een nog aan te spannen procedure).
[verweerster] betoogt dat [naam 2] de uitvinding in kwestie zelf (dan wel samen met [naam 1] ) heeft gedaan, zonder gebruikmaking van enige kennis of uitvinderswerkzaamheid van [verzoeker] en hij op de (octrooi)aanvragen dus terecht staat vermeld als (mede)uitvinder. Van ontlening is dus geen sprake, aldus [verweerster] , en van onrechtmatig handelen van [naam 2] al evenmin.
4.11.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] een aantal omstandigheden geschetst die volgens hem wijzen in de richting van ontlening/onrechtmatig handelen. Twijfel omtrent de vraag of [naam 2] de uitvinding die is belichaamd in de (octrooi)aanvragen (mede) had kunnen doen, is daar één van. Het verzoekschrift is (dus) niet alleen op die twijfel gegrond.
4.12.
[verzoeker] heeft voldoende onderbouwd wat zijn belang is bij het als getuige horen van [naam 2] . Hij wenst hiermee nader bewijs te verkrijgen ter onderbouwing van zijn de stelling in de al lopende bodemprocedure en in een nog eventueel aan te spannen procedure dat de uitvindingen waarop de (octrooi)aanvragen betrekking hebben, (mede) door [naam 2] zijn ontleend aan de kennis en uitvinderswerkzaamheid van [verzoeker] . [naam 2] staat op immers op de meeste (octrooi)aanvragen als uitvinder vermeld en op één van die aanvragen als mede-uitvinder.
4.13.
[verweerster] heeft nog naar voren gebracht dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek omdat [naam 2] niet in staat zal zijn alle details van de uitvinding uit te leggen omdat (i) hij de uitvinding samen met [naam 1] heeft gedaan en (ii) octrooischriften/documenten behorend bij (octrooi)aanvragen als hier in de orde in specifiek jargon zijn geschreven, dat [naam 2] niet eigen is.
4.14.
Ook dit betoog van [verweerster] faalt. Allereerst is van belang dat, zoals hiervoor ook al is overwogen, [naam 2] op de meeste van de (octrooi)aanvragen als enige uitvinder staat vermeld. Van belang is verder dat ook als voorshands niet aannemelijk zou zijn dat [naam 2] over alle feiten de volledige duidelijkheid kan verschaffen waarnaar [verzoeker] , blijkens zijn verzoekschrift, op zoek is, dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet betekent dat [verzoeker] bij zijn verzoek geen (enkel) belang heeft. Het jargon van octrooischriften/documenten als aan de orde neemt bovendien niet weg dat ook de uitvinder over zijn uitvinding kan verklaren.
4.15.
[verweerster] heeft ook nog betoogd dat [verzoeker] niet in de positie is om de (octrooi)aanvragen op te eisen en [naam 2] op onrechtmatig handelen aan te spreken omdat [verzoeker] in het kader van de samenwerking met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn intellectuele eigendomsrechten, waaronder octrooirechten, eind 2018 heeft overgedragen aan en ondergebracht bij een ontwikkelingsvehikel. Voor zover [verweerster] hiermee heeft willen betogen dat het verzoek moet worden afgewezen omdat [verzoeker] geen vordering heeft, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor opent een zelfstandige verzoekschriftprocedure, waarin de toewijsbaarheid van de al ingestelde/nog in te stellen vordering niet aan de orde is. Een onderzoek daarnaar moet, ook nu [verzoeker] bedoeld betoog van [verweerster] gemotiveerd bestrijdt, worden gedaan door de rechter die de hoofdzaak (als die er komt) behandelt en daarin een beslissing neemt. De rechtbank wijst er daarbij op dat een voorlopig getuigenverhoor er (mede) toe dient duidelijkheid te krijgen over de vraag of en in hoeverre een reeds ingestelde vordering moet worden doorgezet/een nog in stellen vordering kans van slagen heeft.
4.16.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] een lijst met vragen opgenomen die hij in het getuigenverhoor – onder meer – aan [naam 2] zou willen stellen. [verweerster] betwist de toelaatbaarheid van die vragen (wegens het ontbreken van relevantie). Nu [verzoeker] in elk geval belang heeft bij het horen van [naam 2] als getuige ten aanzien van hetgeen hiervoor onder 4.12 bedoeld, kan beantwoording van de vraag of de door [verzoeker] nu al geformuleerde vragen (alle) toelaatbaar zijn, in het kader van de beslissing op het onderhavige verzoek in het midden blijven. Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of genoemde vragen duiden op, zoals [verweerster] stelt, een ontoelaatbare
fishing expeditionvan de kant van [verzoeker] .
Misbruik van bevoegdheid?
4.17.
Volgens [verweerster] maakt [verzoeker] misbruik van de bevoegdheid om een verzoek als aan de orde in te dienen. Het verzoek heeft, aldus [verweerster] , slechts tot doel:
- de beursgang van (het moederbedrijf van) [verweerster] te frustreren en investeerders in (het moederbedrijf van) [verweerster] te ontmoedigen door (het moederbedrijf van)
[verweerster] en betrokkenen bij die onderneming zwart te maken en onduidelijkheid te creëren over de vraag bij wie de rechten op de (octrooi)aanvragen berusten;
- [naam 2] , die in het verleden al vele malen door [verzoeker] is geïntimideerd en bedreigd, waarbij ook zijn echtgenote niet ongemoeid is gelaten, nog verder te schaden.
4.18.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het verzoek van [verzoeker] enkel de door [verweerster] / [naam 2] genoemde doelen dient. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.10 tot en met 4.12 is overwogen ten aanzien van het belang van [verzoeker] bij het verzoek.
4.19.
Er bestaat, gelet op het voorgaande, dus geen reden het verzoek af te wijzen op de grond dat [verzoeker] zijn bevoegdheid om een verzoekschrift als het onderhavige in te dienen, misbruikt.
Strijd met de eisen van een goede procesorde?
4.20.
[verweerster] heeft in dit verband betoogd dat [verzoeker] het verzoek vóór het uitbrengen van de dagvaarding in een bodemprocedure had moeten doen. [verzoeker] is daartoe echter niet gehouden. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen.
4.21.
Voor zover het betoog van [verweerster] aldus moet worden begrepen dat [verzoeker] wel erg lang heeft gewacht om lopende die bodemprocedure te komen met een verzoek als aan de orde, volgt de rechtbank [verweerster] ook daarin niet. In de omstandigheid dat het verzoek pas is ingediend nadat de zaak door de rechtbank op de rol is gezet voor ‘beraad mondelinge behandeling’, ziet de rechtbank geen reden om het verzoek van [verzoeker] af te wijzen. Van belang in dit verband is dat de rechtbank, met het oog op een mondelinge behandeling, verhinderdata bij partijen heeft opgevraagd voor het tweede kwartaal van 2024. [naam 2] kan geruime tijd vóór de mondelinge behandeling als getuige worden gehoord en ook de proceshandelingen die op dit verhoor (mogelijk) zullen volgen, kunnen nog vóór dat moment worden verricht. Niet kan dus worden gezegd dat het door [verzoeker] ingediende verzoek tot (onredelijke dan wel onevenredige) vertraging in de bodemprocedure zal leiden.
4.22.
[verweerster] heeft er ook nog op gewezen dat [verzoeker] in het verzoekschrift de mogelijkheid openhoudt om ook een verzoek tot het houden van een voorlopige getuigenverhoor, met [naam 1] als getuige, in te dienen. Hierdoor dreigt, aldus [verweerster] , verdere vertraging. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij, nu een dergelijke verzoekschriftprocedure nog niet is gestart. Als dit alsnog gebeurt, zal de toewijsbaarheid daarvan alsdan door de (bevoegde) rechtbank beoordeeld moeten worden.
4.23.
Hetgeen [verweerster] heeft aangevoerd kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde.
Andere zwaarwichtige belangen?
4.24.
[verweerster] voert tot slot ten verwere aan dat het, gelet op de intimidatie en bedreigingen van de kant van [verzoeker] aan het adres van [naam 2] , emotioneel belastend en fysiek onveilig is voor [naam 2] om als getuige te worden gehoord op een locatie waarvan [verzoeker] op de hoogte is, ook als dit buiten afwezigheid van [verzoeker] zal plaatsvinden. De rechtbank ziet hierin geen reden om het verzoek af te wijzen. De wet biedt, indien daartoe aanleiding bestaat, mogelijkheden om aan de bezwaren van [naam 2] tegemoet te komen. Ter zitting hebben de advocaten van [verzoeker] bovendien naar voren gebracht dat zij bereid zijn tot overleg op dit punt met [verweerster] en [naam 2] .
Slotsom
4.25.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] moet worden toegewezen.
4.26.
Aangezien [verweerster] al over het verzoekschrift beschikt en zij van de griffie een afschrift van deze beschikking ontvangt, bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat [verzoeker] deze stukken aan [verweerster] moet doen toekomen.
4.27.
De rechtbank zal dit wel bepalen ten aanzien van [naam 2] (( [verzoeker] verzoekt dit ook). Daaraan zal een termijn van één week na de datum van deze beschikking worden verbonden.
4.28.
Nu het verzoek wordt toegewezen, wordt [verweerster] als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en is voor de door haar verzochte veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten geen plaats. [verzoeker] heeft niet om een kostenveroordeling verzocht. De rechtbank moet op dit punt echter ambtshalve een beslissing nemen. Gelet op het feit dat [verweerster] uitgebreid verweer heeft gevoerd en er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank [verweerster] in de kosten te veroordelen (artikel 289 Rv). De kosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden worden – volgens het toepasselijke liquidatietarief – begroot op € 1.196,-- aan salaris van de advocaten (2 punten x € 598,--) en € 314,-- aan verschotten (griffierecht), derhalve in totaal op € 1.510,--.
4.29.
[verweerster] heeft verzocht de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat [naam 2] de mogelijkheid krijgt daartegen als betrokken belanghebbende zelfstandig hoger beroep in te stellen (als bedoeld in artikel 358 lid 2 Rv).
4.30.
De rechtbank ziet geen reden aan dit verzoek gehoor te geven. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring staat niet in de weg aan het instellen van hoger beroep door [naam 2] . Daarbij komt dat de datum voor het getuigenverhoor (zie hierna) zal worden bepaald op 1 februari 2024. In die omstandigheden wegen de belangen van [verzoeker] bij voortgang (van de procedure) en de eisen van een goede procesorde op tegen het belang van [naam 2] bij het uitblijven van uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van:
[naam 2] ,
woonachtig aan de [adres]
te ( [postcode] ) Monaco
toe en beveelt het houden daarvan omtrent de in het verzoekschrift vermelde feiten;
5.2.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal worden gehouden op
1 februari 2024 om 13.30 uurten overstaan van de bij deze benoemde rechter-commissaris J.E. Bierling, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag;
5.3.
bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk één week na de datum van deze beschikking een afschrift van het verzoekschrift en die beschikking aan [naam 2] doet toekomen;
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.510,--;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.E. Bierling en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Onder meer Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, Hoge Raad 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112 en de in die arresten genoemde jurisprudentie van eerdere datum.