ECLI:NL:RBDHA:2023:13565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.21992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 1 september 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had op 13 december 2022 de aanvraag ingediend, en de staatssecretaris had de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor een besluit uiterlijk op 13 juni 2023 genomen had moeten worden. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiseres de staatssecretaris op 11 juli 2023 in gebreke gesteld en op 1 augustus 2023 het beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. De rechtbank heeft vervolgens de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21992

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen
[Naam 2], V-nummer: [Nummer 2]
[Naam 3], V-nummer: [Nummer 3]
[Naam 4], V-nummer: [Nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [Naam 5] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van eiseres en haar minderjarige kinderen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseres overgelegde formulier heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 13 december 2022. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet verweerder binnen 90 dagen beslissen maar kan hij deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 13 juni 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 11 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 1 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast verzoekt eiseres de rechtbank te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiseres verbeurt van € 100 voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 7.500. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. In het geval van eiseres heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In zijn verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens is om herstel verzuim aan eiser te bieden. Afhankelijk van de reactie van eiseres bekijkt verweerder of nader onderzoek nodig is. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Deze benadering gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast biedt deze benadering niet meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.