ECLI:NL:RBDHA:2023:13559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.15720b
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en belangenafweging in grensdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de vrijheidsontneming van eisers, die in detentie zijn geplaatst op basis van besluiten van 14 mei 2023. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen bevolen met ingang van 7 juni 2023. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet op de juiste wijze op de hoogte zijn gebracht van de redenen voor hun detentie en de procedures om hiertegen in beroep te gaan. Dit gebrek aan informatie werd als een schending van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) beschouwd. De rechtbank benadrukte dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening, dit niet automatisch leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was. De rechtbank weegt de belangen van de grensbewaking tegen de persoonlijke omstandigheden van de eisers. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de vrijheidsontneming in dit geval onrechtmatig was, omdat de eisers zich onveilig en gekwetst voelden door de behandeling in het detentiecentrum. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen aan de verweerder, omdat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig waren verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.15720 en NL23.15723

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 mei 2023 is aan eisers met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk in de Spaanse taal is verschenen [de persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat zij niet schriftelijk, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, op de hoogte zijn gebracht van de redenen van het opleggen van de maatregel en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het besluit tot oplegging aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Gezien de chronologie van artikel 5.3 van het Vb, alsook vanwege de chronologie van de betreffende bepaling in de Opvangrichtlijn, is het naar eisers oordeel onmogelijk om al deze mededelingen al tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring te doen. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023 [1] , waarin is geoordeeld dat bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor afweging van de belangen.
2.2
De rechtbank is ambtshalve bekend met uiteenlopende uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank over deze beroepsgrond. In een deel van deze uitspraken is geoordeeld dat er in soortgelijke gevallen geen sprake zou zijn van schending van artikel 5.3 van het Vb. In andere uitspraken is geconcludeerd dat wel sprake zou zijn van een gebrek (en dus een schending), maar dat vervolgens een belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling moest uitvallen. En meer recent dus ook dat er bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor een belangenafweging.
2.3
De rechtbank wijst verder op een uitspraak van 14 februari 2023 waarbij deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft geoordeeld dat er wel een schending was van artikel 5.3 van het Vb, omdat de vreemdeling in of bij de maatregel van bewaring geen schriftelijke vermelding heeft ontvangen van zijn recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Dat de betreffende vreemdeling bij het verhoor voorafgaande aan diens inbewaringstelling wel expliciet mondeling is gewezen op deze rechten, doet volgens de rechtbank niet af aan de verplichting om dit schriftelijk te vermelden in of bij het besluit tot inbewaringstelling. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 16 maart 2023 (ongemotiveerd) bevestigd.
2.4
De rechtbank ziet aanleiding ook in dit geval te oordelen dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb. Niet gebleken is dat eisers bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die zij verstaan, op de hoogte zijn gebracht van de redenen van de maatregel, dat zij tegen de maatregel beroep kunnen instellen en dat zij daarbij recht hebben op gratis rechtsbijstand.
2.5
Anders dan zittingsplaats Roermond, en in gedachte de eerder genoemde uitspraak van zittingsplaats Utrecht en bevestiging van de Afdeling [2] , is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk gebrek niet per definitie leidt tot de conclusie dat beroep gegrond moet worden verklaard. In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de vrijheidsontneming gediend zijn. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder het grensbewakingsbelang in aanmerking. Verder is aan eisers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend. De advocaat heeft de vrijheidsontnemende maatregel ontvangen en heeft daartegen namens eisers tijdig beroep kunnen instellen. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk in een voor eisers begrijpelijke taal kenbaar is gemaakt, zijn eisers dus ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de hen toekomende procedurele rechten en hebben zij hiervan gebruik kunnen maken.
3.1
Ten aanzien van de stelling dat eisers dat zij ten onrechte niet zijn gewezen op hun recht op consulaire bijstand of contact met familie overweegt de rechtbank dat in artikel 5.5, eerste en tweede lid, van het Vb het volgende staat: Gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de artikelen 6, tweede lid, 58, eerste lid, of 59, 59a of 59b, van de Wet, kan de vreemdeling voor korte duur naar elders worden gebracht, wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet. Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.
3.2
De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregelen aan eisers zijn opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw, omdat zij aan de grens te kennen hebben gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Naar het oordeel van de rechtbank bestond in dit geval voor verweerder dan ook niet de verplichting om eisers op hun recht op consulaire bijstand of contact met familieleden te wijzen.
4.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in voldoende mate duidelijk heeft gemaakt aan eisers dat het aan hen was om eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot hun persoonlijke belangen aan te voeren die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder diende af te zien van het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregelen. Verweerder heeft dan ook aan de op hem rustende onderzoeksplicht voldaan.
4.2
Nu eisers bij het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel hebben verklaard dat die bijzondere feiten en omstandigheden er niet zijn, heeft verweerder zich in de besluiten tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregelen terecht op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in de situatie van eisers niet onevenredig bezwarend is. In het kader van het grensbewakingsbelang is geen verdergaande individuele beoordeling vereist [3] . Voor zover eisers menen dat hun belang nu zwaarder moet wegen, omdat zij bij hun in Nederland wonende tante kunnen verblijven overweegt de rechtbank dat vooralsnog niet is gebleken dat eisers daadwerkelijk een tante in Nederland hebben noch dat zij bij haar kunnen verblijven.
5.1
Eisers wijzen verder op een aan het dossier toegevoegd bericht van 5 juni 2023 van een medewerkster van VluchtelingenWerk Nederland en foto’s van hun identiteitspasjes van detentiecentrum Schiphol. Daaruit volgt dat de aan eisers verstrekte identiteitspasjes zijn beplakt met een nep-identiteitsbewijs van [de persoon 2] . Dit is vermoedelijk gedaan door medewerkers van het detentiecentrum.
5.2
De medewerkster van Vluchtelingenwerk schrijft daarover meer specifiek het volgende:
“Ongeveer 6 dagen geleden hebben de broers de pasjes bij de beveiliging achtergelaten, zoals hoort als bewoners de afdeling verlaten. Toen ze de pasjes terugkregen zagen ze dat een nep ID van [de persoon 2] op de achterkant van de pasjes geplakt was. Ze werden door de medewerkers ook gegroet met hallo [de persoon 2] (of iets dergelijks). Ze gaven gelijk aan dat ze zich zeer gekwetst voelden om geassocieerd te worden met iemand die juist grote rol heeft gespeeld in alle ellende waarin [land] zich nu bevindt. Maar sindsdien worden ze nog steeds door deze twee medewerkers op en/of nageroepen als " [de persoon 2] ." Ze zitten in (grens)detentie en maken zich grote zorgen erover dat men denkt dat ze iets te maken hebben met drugscriminaliteit terwijl ze op de vlucht zijn voor geweld en bedreigingen. Vanwege vrees voor represailles durven ze (nog) geen klacht in te dienen bij de Commissie van Toezicht tegen desbetreffende medewerkers. Ik heb hen getracht uit te leggen dat bejegening zoals deze absoluut niet kan of mag en dat ze niet hoeven te vrezen voor hun veiligheid wanneer dit bekend wordt gemaakt.”
5.3
Op de zitting hebben eisers zelf aangegeven dat zij zich door deze bejegening angstig en gekwetst voelen. Wat met de pasjes is gedaan maakt hen bang voor de behandeling die zij nog kunnen verwachten.
5.4
Op vragen van de rechtbank heeft de advocaat verder bevestigd dat eisers zich niet langer veilig voelen, omdat ze onheus worden bejegend in het detentiecentrum. De gemachtigde heeft in dat verband verwezen naar het verhaal over de pasjes. Ook zouden eisers worden aangesproken met de naam “ [de persoon 2] ” en wordt eisers de uitdrukking “plata o plomo [4] ” nageroepen. Eisers voelen zich door deze bejegening angstig en gekwetst. Ook durven zij uit angst voor represailles geen klacht in te dienen bij de Commissie van Toezicht. De gemachtigde heeft vervolgens nog benadrukt dat het indienen van een klacht niet de gevoelens kan wegnemen bij eisers, terwijl die gevoelens de detentie voor hen onevenredig zwaar maken.
5.5
Verweerder heeft de hiervoor geschetste gang van zaken en het standpunt van eisers gemachtigde niet betwist. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eisers ook in dit geval moeten volstaan met het indienen van een klacht bij het detentiecentrum zelf en dat dit punt verder buiten de omvang van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregelen valt.
5.6
De rechtbank is bekend met de vaste rechtspraak van de hoogste rechter dat de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging moet beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. De
vraag of het regime onjuist wordt uitgevoerd of toegepast, valt buiten dit toetsingskader.
5.7
Nog daargelaten de vraag of de hierboven geschetste gang van zaken nog geschaard kan worden onder de feitelijke toepassing van het regime binnen het detentiecentrum, ziet de rechtbank hoe dan ook aanleiding om de door eisers aangevoerde klachten over hun bejegening in het detentiecentrum in dit geval wel bij de beoordeling van de beroepen te betrekken. Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat verweerder gedurende de periode dat een vreemdeling van zijn vrijheid ontnomen is voortdurend moet beoordelen of voortzetting daarvan nog evenredig is. Het feit dat verweerder de vreemdeling in detentie houdt, brengt op dit vlak een verantwoordelijkheid mee. Van verweerder mag in dit verband een actieve houding verwacht worden wanneer een vreemdeling serieuze signalen aandraagt dat zijn situatie voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig maakt.
5.8
Naar het oordeel van de rechtbank kan in een geval als hier aan de orde niet worden volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de directeur van de inrichting of bij de Commissie van Toezicht bij het detentiecentrum. Dit omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het subjectieve gevoel van veiligheid van de in detentie verblijvende vreemdelingen is aangetast. De rechtbank betrekt hierbij dat het gaat om vreemdelingen die aan de grens asiel aanvragen, waarbij het denkbaar is dat zij in hun land van herkomst al onder onveilige en bedreigende omstandigheden hebben geleefd. De omstandigheid dat eisers kennelijk niet worden behandeld met het respect dat zij mogen verwachten, en zich daardoor angstig en onveilig voelen, maakt de voortduring van de maatregelen voor hen daarom al onevenredig bezwarend.
6. Bij afweging van de betrokken belangen komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat de voortduring van de maatregelen onrechtmatig is. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen met ingang van 7 juni 2023.
7. Omdat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig zijn geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregelen wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eisers schadevergoeding toe te kennen. De verzoeken worden daarom afgewezen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen van bewaring met ingang van 7 juni 2023;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.511,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat momenteel nog hoger beroep loopt bij de Afdeling over deze kwestie in een andere zaak, maar daarin is nog geen uitspraak gedaan.
4.Volgens Wikipedia kocht [de persoon 2] vele overheidsdienaren om onder het motto plata o plomo; Spaans voor 'zilver of lood', wat betekent 'accepteer het smeergeld of je krijgt een kogel'. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/ [de persoon 2] #:~:text= [de persoon 2] %20kocht%20vele%20overheidsdienaren%20om,of%20je%20krijgt%20een%20kogel%27.