ECLI:NL:RVS:2023:1805

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202301762/1/V3 en 202301762/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 februari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 13 maart 2023 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 mei 2023 uitspraak gedaan. In de overwegingen werd vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn besluit. De vreemdeling had een asielwens geuit, maar er waren geen bijzondere omstandigheden die de maatregel onevenredig bezwarend maakten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatregel het besluit over de toegang tot het Nederlands grondgebied uitstelde en dat er geen verdere individuele beoordeling vereist was.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. A.W.M. Bijloos als voorzieningenrechter en mr. R.H.L. Dallinga als griffier optraden.

Uitspraak

202301762/1/V3 en 202301762/2/V3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 maart 2023 in zaak nr. NL23.5528 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante individuele feiten en omstandigheden bij zijn oordeel heeft betrokken, namelijk dat de vreemdeling een asielwens heeft geuit en dat hij heeft verklaard dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de maatregel onevenredig bezwarend maken. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 8.2, terecht heeft overwogen, is bij het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, in het kader van het grensbewakingsbelang geen verdergaande individuele beoordeling vereist. Verder maakt de omstandigheid dat de vreemdeling zich feitelijk op Nederlands grondgebied bevindt niet dat hem de toegang tot het Nederlands grondgebied is verleend; de maatregel stelt het besluit over de toegang juist uit.
2.       Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Bijloos
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
18-1020