ECLI:NL:RBDHA:2023:13491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis
In deze zaak hebben eisers, [Naam 2] en haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 4 november 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van maximaal drie maanden. De beslistermijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen, en eisers hebben de staatssecretaris op 20 mei 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het beroep is op 26 juli 2023 ingesteld en is kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twintig weken opgelegd waarbinnen de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris reeds € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50 en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank heeft de gegrondverklaring van het beroep als aanleiding genomen om de staatssecretaris te veroordelen in de gemaakte proceskosten en de verbeurde dwangsommen. De eisers hebben recht op een tijdige beslissing op hun aanvraag, en de rechtbank heeft de staatssecretaris de verplichting opgelegd om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen.