ECLI:NL:RBDHA:2023:13491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
NL23.21509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis

In deze zaak hebben eisers, [Naam 2] en haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 4 november 2022, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van maximaal drie maanden. De beslistermijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen, en eisers hebben de staatssecretaris op 20 mei 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het beroep is op 26 juli 2023 ingesteld en is kennelijk gegrond verklaard.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twintig weken opgelegd waarbinnen de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris reeds € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50 en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank heeft de gegrondverklaring van het beroep als aanleiding genomen om de staatssecretaris te veroordelen in de gemaakte proceskosten en de verbeurde dwangsommen. De eisers hebben recht op een tijdige beslissing op hun aanvraag, en de rechtbank heeft de staatssecretaris de verplichting opgelegd om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], referent

V-nummer: [Nummer 1]
[Naam 2], eiseres
V-nummer: [Nummer 2]
samen: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen
[Naam 3]
[Naam 4]
(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door referent ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van eiseres en haar minderjarige kinderen.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 4 november 2022. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet verweerder binnen 90 dagen beslissen, maar kan hij deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 4 mei 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 20 mei 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 26 juli 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eisers verzoeken de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken op straffe van een dwangsom. Tot slot verzoeken eisers de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In het geval van eisers heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Deze benadering gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast biedt deze benadering niet meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. De rechtbank stelt vast dat de maximale termijn waarover een bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd (artikel 4:17 van de Awb) is verstreken, zodat verweerder aan eisers € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eisers;
 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.