ECLI:NL:RBDHA:2023:13450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
C/09/649780 / JE RK 23-1325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het perspectief van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam01]. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, alsook van de standpunten van de moeder, de pleegouders en de gecertificeerde instelling. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en [naam01] verblijft bij de pleegouders. De kinderrechter heeft eerder een gezagsbeëindiging van de moeder uitgesproken, maar deze is door het gerechtshof vernietigd. De gecertificeerde instelling heeft een geschil voorgelegd over het perspectiefbesluit dat op 8 juni 2023 is genomen, waarbij zij verzoekt om te bevestigen dat dit besluit op goede gronden is genomen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote behoefte aan duidelijkheid is bij alle betrokkenen, maar oordeelt dat het perspectiefbesluit prematuur is genomen. De kinderrechter wijst erop dat er nog een hoger beroep loopt over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, en dat het perspectief van [naam01] in die procedure aan de orde zal komen. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er tegenstrijdige standpunten zijn binnen de gecertificeerde instelling zelf over het perspectief van [naam01].

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling afgewezen, met de overweging dat de situatie van de minderjarige en de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming in deze kwestie mogelijk van belang zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 5 september 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/649780 / JE RK 23-1325
Datum uitspraak: 17 augustus 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek ex artikel 1:262b BW

in de zaak naar aanleiding van het op 30 juni 2023 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[naam01] , geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [naam01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.L. Witteveen, te Rotterdam,

[naam03] en [naam04] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.I. Dierkx, te Amsterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het e-mailbericht van de zijde van de pleegouders met als bijlage een e-mail van WSGV.
Op 17 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [naam05] en [naam06] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- [naam01] is erkend door
[naam07].
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [naam01] verblijft bij de pleegouders.
- Bij beschikking van 15 juni 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank de gezagsbeëindiging van de moeder uitgesproken. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking op 22 december 2021 vernietigd.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 27 maart 2023 [naam01] onder toezicht gesteld van 29 maart 2023 tot 29 maart 2024, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [naam01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.

Verzoek en verweer

De gecertificeerde instelling heeft aan de kinderrechter een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te weten een geschil over het op 8 juni 2023 genomen perspectiefbesluit.
De gecertificeerde instelling verzoekt de kinderrechter om het geschil te beslechten, in die zin dat het perspectiefbesluit op goede gronden is genomen. De gecertificeerde instelling heeft de volgende opvoedvisie: [naam01] zal in het netwerkpleeggezin opgroeien waarbij er steeds gekeken wordt naar zo ruim mogelijk contact met de moeder. De gecertificeerde instelling verzoekt de rechtbank daarom om op grond van artikel 1:262b BW:
  • te verklaren dat de gecertificeerde instelling op goede gronden is gekomen tot het besluit om de minderjarige niet meer bij de moeder terug te plaatsen, en
  • te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
  • dan wel een beslissing nemen die U in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De verhouding tussen de moeder en de pleegouders staat onder druk vanwege de onrust over het perspectief van [naam01] . Ook [naam01] voelt de onduidelijkheid over haar perspectief. De aanvaardbare termijn is ruimschoots overschreden. De gecertificeerde instelling is van mening dat de rol van de moeder in het leven van [naam01] uitgebreid moet worden en dat er per direct een uitgebreidere en onbegeleide omgangsregeling moet worden opgesteld. Daarnaast dienen de systeemgesprekken hervat te worden om te spreken over gedeeld opvoederschap. Ter zitting brengt de gecertificeerde instelling naar voren dat een constructie van co-ouderschap te veel stress en spanning oproept bij de betrokkenen. Het is onduidelijk of de moeder in de toekomst duurzaam stabiel kan zijn. Daarnaast vreest de gecertificeerde instelling dat de band tussen [naam01] en de pleegouders, maar ook de band met de familie vaderszijde, wordt verbroken als [naam01] bij de moeder wordt geplaatst. Er ligt een positief advies voor thuisplaatsing bij de moeder vanuit het Perspectiefonderzoek dat is uitgevoerd door WSGV. Ter zitting brengt de gecertificeerde instelling naar voren dat in dit in dit onderzoek enkel de opvoedsituatie bij de moeder is onderzocht en dat niet gekeken is naar het gehele plaatje. Hoewel de moeder haar therapie positief heeft afgerond, vindt zij het nog lastig om haar eigen grenzen aan te geven. Voor de pleegouders zijn er nog ontwikkelpunten ten aanzien van de samenwerking met de moeder en het creëren van vertrouwen in de moeder en haar opvoedvaardigheden. De gecertificeerde instelling is niet voornemens om een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken, omdat zij ervan overtuigd is dat de moeder geen misbruik zal maken van haar gezag.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder stelt dat de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Zij stelt dat de geschillenregeling, gelet op het feit dat er hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2023, niet de juiste procedure is. Het gerechtshof zal zich opnieuw buigen over het perspectief van [naam01] . De advocaat van de moeder brengt naar voren dat de gecertificeerde instelling geen rechtsbelang heeft bij de toetsing van het perspectiefbesluit. De moeder geeft aan zij het liefst zou willen dat [naam01] weer bij haar komt wonen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is zij bereid tot co-ouderschap met de pleegouders. De contacten tussen de moeder en de pleegouders zijn de afgelopen weken verbeterd door het voeren van de wekelijkse systeemgesprekken. In het onderzoek van WSGV is een onderscheid gemaakt tussen beschermende en risicofactoren. Het valt de advocaat van de moeder op dat deze afweging niet terugkomt in het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling. Het onderzoek van WSGV neigt naar plaatsing bij de moeder. De onderzoeker twijfelt niet aan de opvoedsituatie bij de pleegouders. De advocaat van de moeder stelt dat er een tunnelvisie bij de gecertificeerde instelling is ontstaan. De moeder erkent de hechtingsrelatie tussen [naam01] en de pleegouders. De moeder hoopt dat de pleegouders niet uit contact treden op het moment dat [naam01] bij de moeder wordt geplaatst. De komende twee jaar moet gemonitord worden of er sprake is van trauma of hechtingsproblematiek bij [naam01] . De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en dit heeft er toe geleid dat er geen ondertoezichtstelling meer loopt voor [naam08] , het jongere zusje van [naam01] . Op het moment dat [naam01] bij de moeder wordt geplaatst, kan het VUHP-traject helpend zijn.
Door en namens de pleegouders is ingestemd met het verzochte. De advocaat van de pleegouders stelt dat de gecertificeerde instelling ontvankelijk is in haar verzoek. Hij benadrukt dat het van belang is dat naar het grotere plaatje voor de toekomst wordt gekeken en dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun visie naar voren te brengen. De aanvaardbare termijn is inmiddels ruimschoots overschreden en alle betrokkenen hebben behoefte aan duidelijkheid. Het loyaliteitsconflict waar [naam01] in verkeert wordt steeds verder aangewakkerd. Het is nog onduidelijk op welke datum het hoger beroep van de moeder tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] wordt behandeld. De advocaat van de pleegouders brengt naar voren dat het Perspectiefonderzoek van WSGV achterhaald en niet zorgvuldig uitgevoerd is. De focus van het onderzoek lag op de moeder. Het staat vast dat [naam01] vier weken bij de moeder heeft geleefd en inmiddels vier jaar bij de pleegouders, waar zij zich goed ontwikkelt. De pleegouders hebben te kennen gegeven open te staan voor co-ouderschap. Zij staan wel open voor meer omgang tussen de moeder en [naam01] . De pleegouders vinden het niet in het belang van [naam01] als zij steeds heen- en weer wordt getrokken. De pleegouders merken dat [naam01] verlatingsangst heeft en tegenstrijdig terugkomt van de slaapmomenten bij de moeder. De pleegouders wensen snel duidelijkheid te krijgen, zodat zij hun leven weer kunnen oppakken.

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek
Gelet op de thans nog niet eenduidige inzichten die hierover binnen de rechtspraak (vgl. bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6492 en rechtbank Noord-Holland 5 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8195), vindt de kinderrechter het nodig stil te staan bij de vraag of een geschil over de opvoedvisie (ook wel perspectiefbesluit genoemd) een geschil is dat door middel van de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. Dat artikel bepaalt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, met uitzondering van geschillen die vallen onder het klachtrecht bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. Gelet op het feit dat de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen nu een andere vorm krijgt, vindt de kinderrechter – uit oogpunt van rechtsbescherming – dat het besluit, althans de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in het kader van de geschillenregeling aan haar kan worden voorgelegd.
Het feit dat er hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2023 maakt dit niet anders. De kinderrechter stelt vast dat er sprake is van een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen. De kinderrechter heeft een vergelijk tussen de betrokkenen beproefd, maar stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van de nu vierjarige [naam01] wenselijk.
De kinderrechter realiseert zich ten eerste dat alle betrokkenen inmiddels grote behoefte aan duidelijkheid hebben. Dat geldt enerzijds voor de pleegouders die al vier jaar [naam01] opvoeden en verzorgen, maar geldt anderzijds evenzeer voor de moeder die de afgelopen jaren op een positieve wijze aan zichzelf heeft gewerkt en nu geheel zelfstandig een tweede dochter verzorgt en opvoedt. Gebrek aan duidelijkheid omtrent het perspectief maakt ook dat de verhoudingen tussen de verschillende partijen onder druk zijn komen te staan. Dat dit alles niet in het belang van [naam01] is staat buiten kijf.
De kinderrechter is desondanks van oordeel dat de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit, althans de gevolgen die daaruit mogelijk voortvloeien voor de ondertoezichtstelling, prematuur heeft genomen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat in hoger beroep binnenkort nog een beslissing moet worden genomen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Het is voorzienbaar dat in deze appelprocedure ook het perspectief van [naam01] aan de orde zal worden gesteld, temeer nu de gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat er geen verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel zal worden ingediend. Daarbij is bovendien sprake van de opmerkelijke situatie dat twee verschillende afdelingen van één gecertificeerde instelling diametraal tegenovergestelde standpunten hebben ingenomen ten aanzien van het perspectief van [naam01] . De kinderrechter zou zich in dat verband kunnen voorstellen dat in het belang van de minderjarige ook de Raad voor de Kinderbescherming bij deze kwestie betrokken wordt.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Smolders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 september 2023.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.