ECLI:NL:RBDHA:2023:13430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.23083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding van eiser langer dan zes uren heeft geduurd, wat in strijd is met de Vreemdelingenwet. Daarnaast is er niet voldaan aan de eisen van de uitreiking van de maatregel, aangezien eiser niet in een begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van de maatregel en de mogelijkheid om deze aan te vechten. Ondanks deze gebreken oordeelt de rechtbank dat de belangen van verweerder bij de oplegging van de maatregel zwaarder wegen dan de gebreken, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voortvarend handelt in de overdracht van eiser naar Duitsland, en dat er geen minder ingrijpende middelen dan bewaring beschikbaar zijn. Echter, na de zitting op 23 augustus 2023, waar de neef van eiser zich heeft gepresenteerd en zijn bereidheid heeft getoond om eiser te ondersteunen, oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en kent eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De proceskosten worden eveneens vergoed aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23083

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verder is verschenen [naam 2], neef van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ophouding & uitreiking van de maatregel
1. Eiser voert aan dat de ophouding langer dan zes uren heeft geduurd. Dit maakt de maatregel volgens hem onrechtmatig. Verder voert eiser aan dat hij bij het uitreiken van de maatregel van bewaring niet op de hoogte is gesteld (in een taal die hij verstaat) van de redenen van maatregel en de mogelijkheid om de maatregel met gefinancierde rechtsbijstand aan te vechten. Dit betreft volgens eiser, mede gelet op zijn situatie (waaronder zijn blindheid), een ernstig gebrek. Ook dit maakt de maatregel van bewaring volgens hem onrechtmatig.
1.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat de ophouding langer dan zes uren, namelijk van 14.36 uur tot 21.55 uur, heeft geduurd. Dat is in strijd met artikel 50, derde lid, van de Vw.
1.2.
De rechtbank is het voorts met eiser eens dat bij de uitreiking niet is voldaan aan de eisen in artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Uit het dossier blijkt namelijk niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring (in een taal die hij verstaat) op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand aan te vragen.
1.3.
Uit het voorgaande volgt dat er een gebrek kleeft aan het voortraject en dat er ook een gebrek kleeft aan de uitreiking van de maatregel. Deze gebreken, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, leiden naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hun aard, echter niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Dat is pas het geval als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de gebreken en de daardoor geschonden belangen.
1.4.
De belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Uit het proces-verbaal van ophouding volgt dat om 17.33 uur, en daarmee ruim binnen de maximale ophoudingstermijn van zes uren, een aanvang is gemaakt met het horen van eiser, met behulp van een tolk in een taal die eiser machtig is. Tijdens het gehoor was de gemachtigde van eiser (grotendeels) aanwezig. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt, en dit heeft de rechtbank ter zitting ook zelf ervaren, dat eiser niet, niet direct, ontwijkend of langdradig antwoord geeft op vragen en veel aandacht en tijd vraagt en nodig heeft. Dit maakt dat het horen van eiser veel meer tijd kost dan gebruikelijk. De verbalisant die eiser heeft gehoord heeft eiser de tijd en aandacht die hij nodig heeft willen geven en ook gegeven. Hij heeft daarbij aan eiser en zijn gemachtigde (bij herhaling) meegedeeld dat dit wel tot gevolg zal hebben dat de maximale ophoudingstermijn zal worden overschreden. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt verder dat de verbalisant tijdens het gehoor aan eiser, in aanwezigheid van diens gemachtigde, heeft meegedeeld dat hij voornemens is hem in bewaring te stellen en op welke gronden de bewaring zal berusten. Verder is gebleken dat eisers gemachtigde daags na de oplegging van de maatregel beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Eiser heeft dus snel tegen de maatregel een rechtsmiddel kunnen aanwenden en daarbij gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de gebreken gering is en dat eiser hierdoor slechts beperkt in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij oplegging van bewaring, gelet op het significante risico op onttrekking (zie hierna) en het zicht op spoedige overdracht, stevig is. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de gebreken en de daardoor geschonden belangen.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3b en 3f en de lichte grond 4d laten vallen.
2.2.
Eiser betwist alle overgebleven gronden.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, kan verweerder bij de zware grond 3a volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom de zware grond 3a zich feitelijk voordoet. De stelling van eiser dat zware grond 3a hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij een asielaanvraag in Duitsland heeft gedaan, raakt niet aan de feitelijke inhoud en juistheid van zware grond 3a en houdt dus geen betwisting in van verweerders standpunt dat deze zware grond zich feitelijk voordoet. Immers, deze stelling van eiser doet feitelijk niets af aan verweerders gemotiveerde standpunt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu hij Nederland zonder in het bezit te zijn van een geldig reisdocument is ingereisd en zich niet in Duitsland voor de Duitse autoriteiten beschikbaar heeft gehouden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze zware grond aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd.
2.4.
Ten aanzien van lichte gronden 4a en 4c overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft getoond. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. Verweerder heeft voorts deugdelijk gemotiveerd dat voormelde omstandigheden, elk afzonderlijk, maken dat het houden van toezicht op eiser aanzienlijk wordt bemoeilijkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook deze lichte gronden aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze drie gronden, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu deze gronden de maatregel van bewaring reeds kunnen dragen, behoeft de zware bewaringsgrond 3d, geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
3. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend werkt aan zijn overdracht.
3.1.
Verweerder heeft op 11 augustus 2023 een Dublinclaim bij Duitsland ingediend. Duitsland heeft deze claim op 15 augustus 2023 aanvaard. Verweerder vervolgens op 17 augustus 2013 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er op 21 augustus 2023 door DT&V een planopdracht is verzonden, in welk kader er contact wordt gezocht met de Duitse autoriteiten om de overdracht te plannen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voortvarend werkt aan eisers overdracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat er voldoende minder ingrijpende middelen dan bewaring, zoals een meldplicht, voorhanden zijn om zijn overdracht daadwerkelijk te kunnen effectueren. Eiser heeft er in dit verband verder op gewezen dat bewaring voor hem, gezien zijn persoonlijke omstandigheden (waaronder zijn blindheid), onevenredig bezwarend is.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309, en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320 (Mahdi).
4.2.
Gelet op de onder 2.3. tot en met 2.5. genoemde dragende bewaringsgronden en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, en meer specifiek op de omstandigheden dat eiser zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de Duitse autoriteiten, geen documenten heeft om in Nederland te mogen zijn en om zichzelf te identificeren en niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, uit welke gronden en omstandigheden tezamen een significant risico op onttrekking voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op het moment van oplegging van de bewaringsmaatregel geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiser bij herhaling te kennen heeft gegeven dat hij niet eerder naar Duitsland zal terugkeren dan nadat hij met het ICC heeft gesproken.
4.3.
In de medische situatie en lichamelijke toestand van eiser – hij is nagenoeg blind aan beide ogen – heeft verweerder op zichzelf geen aanleiding hoeven zien om af te zien van oplegging van bewaring dan wel om een lichter middel toe te passen. Aangenomen wordt weliswaar dat bewaring voor eiser, vanwege zijn toestand, zwaarder is dan voor een gemiddeld ander persoon, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de in het detentiecentrum beschikbare begeleiding en medische zorg in zijn geval niet toereikend zijn of dat zijn gesteldheid in bewaring door gebrek aan medische zorg zal verslechteren. Ter zitting heeft eiser weliswaar gesteld dat hij onvoldoende medische zorg krijgt, maar verweerder heeft dit gemotiveerd weersproken met de toelichting dat uit navraag is gebleken dat eiser in het detentiecentrum vier keer per dag door de medische dienst wordt gezien en medicatie krijgt alsmede dat er voor eiser een afspraak is gemaakt bij de oogspecialist.
4.4.
Zonder af te doen aan het vorenoverwogene, dat gaat over het moment van oplegging van de maatregel, overweegt de rechtbank verder als volgt. Gedurende de voortduring van eisers bewaring zijn de omstandigheden gewijzigd; [naam 2], een neef van eiser, heeft zijn ‘intrede’ gedaan en heeft zich betrokken getoond met de situatie van eiser. De neef is ook op de zitting van de rechtbank verschenen. Daar heeft hij desgevraagd te kennen gegeven dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, een Duitse verblijfplaats heeft, beveiliger van beroep is en bereid is om eiser (financieel) te ondersteunen en te begeleiden bij en/of in afwachting van zijn overdracht aan Duitsland. Zo heeft de neef verklaard dat hij, als eiser in vrijheid wordt gesteld, voor eiser een verblijfplaats zal regelen door een hotel voor hem te betalen en dat hij er zich verder voor wil inzetten dat eiser beschikbaar blijft voor verweerder dan wel, indien dat nodig is, zelfstandig (per trein) naar Duitsland vertrekt. Hij heeft er ter zitting blijk van gegeven te beseffen dat eiser moet worden overgedragen aan Duitsland. Op basis van de toelichtingen en het voorkomen van de neef ter zitting heeft de rechtbank het vertrouwen gekregen dat de intenties van de neef oprecht zijn en dat hij zich er daadwerkelijk voor wil inzetten dat eiser niet verdwijnt als hij in vrijheid wordt gesteld maar zich beschikbaar houdt voor overdracht. Gelet op dit ‘kader’ dat de neef eiser wil bieden, in combinatie met de omstandigheid dat eisers blindheid zijn mogelijkheden om zelfstandig te verdwijnen verkleint, is de rechtbank van oordeel dat niet langer staande kan worden gehouden dat een lichter middel (zoals een meldplicht) niet doeltreffend kan worden toegepast. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder ter zitting, naar aanleiding van de vraag of hij er vertrouwen in heeft dat de inzet van de neef en de oplegging van (bijvoorbeeld) een meldplicht er tezamen toe zullen leiden dat eiser zich niet aan het toezicht zal onttrekken, te kennen heeft gegeven dat hij zich op dit punt refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4.5.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring met ingang van het moment dat de neef daadwerkelijk en concreet betrokken is geraakt bij deze procedure onrechtmatig is geworden. Dit moment betreft de dag van de zitting bij de rechtbank; 23 augustus 2023. Immers, op de zitting bij de rechtbank heeft de neef zichzelf, zijn intenties en zijn rol voor het eerst concreet gepresenteerd. De maatregel moet daarom worden opgeheven. De rechtbank geeft verweerder mee om de neef van eiser te betrekken bij eisers feitelijke invrijheidstelling en de uitvoering van een (eventuele) meldplicht (of ander lichter middel).
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 23 augustus 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (25 augustus 2023).
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 300,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (25 augustus 2023);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van G. de Man, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.