ECLI:NL:RBDHA:2023:13425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.23719 en NL23.24522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling met Oezbeekse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een vreemdeling van Oezbeekse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 augustus 2023 aan de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, alsook een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze besluiten behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser via een elektronische verbinding aanwezig was. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris een inreisverbod moet opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en een terugkeerbesluit is opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen ruimte had voor een belangenafweging, zoals blijkt uit de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor het inreisverbod en de maatregel van bewaring terecht waren opgelegd, en dat de eiser niet had aangetoond dat deze besluiten in strijd waren met zijn grondrechten.

De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23719 en NL23.24522

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Oezbeekse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2023 (bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
De staatssecretaris heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Met ingang van 30 augustus 2023 is de maatregel opgeheven omdat eiser is uitgezet.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser heeft hieraan middels een elektronische verbinding deelgenomen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Met betrekking tot bestreden besluit 1
1. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser daarom een vertrektermijn onthouden, op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Volgens eiser is het inreisverbod strijdig met artikel 8 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en het evenredigheidsbeginsel.
1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Daarbij heeft de staatssecretaris, afgezien van gevallen als genoemd in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, geen ruimte voor een nadere beoordeling of afweging van de belangen, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2539. Eiser heeft niet toegelicht dat van een dergelijk geval sprake is. Eiser heeft ook niet onderbouwd op welke wijze het bestreden besluit 1 strijd met de door hem genoemde grondrechtartikelen op zou leveren. Hierbij wordt nog opgemerkt dat eiser geen familie in Nederland heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Met betrekking tot bestreden besluit 2
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daaraan dezelfde gronden ten grondslag als het inreisverbod, nader gemotiveerd waarom deze gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en heeft overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is of er sprake is geweest van een vreemdelingenrechtelijke staandehouding, of een strafrechtelijke staandehouding. Volgens eiser was er geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit, toen hij door de politie werd aangehouden.
2.2.
De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgrond en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser aangehouden in het kader van het strafrecht en niet in het kader van het vreemdelingenrecht. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 18 augustus 2023, dat zich in het dossier bevindt, volgt dat eiser strafrechtelijk staande is gehouden op verdenking van zakkenrollerij en vervolgens is verzocht om een geldig identiteitsbewijs. Toen bleek dat hij een paspoort met een verlopen visum had is hij aangehouden. De vreemdelingenbewaringsrechter is niet bevoegd om te beoordelen of deze strafrechtelijke staandehouding terecht is geweest. Het is immers niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden.
Grondslag en gronden
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Het Lets visum van eiser is op 5 augustus 2022 verlopen. Eiser verblijft sindsdien onrechtmatig in de Europese Unie.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft de feitelijke juistheid van deze gronden niet betwist. In samenhang bezien zijn deze gronden, mede gelet op de in het besluit gegeven motivering, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Ambtshalve beoordeling2.6. De rechtbank overweegt ten slotte ambtshalve dat zij geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
3. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
Over de beroepen
4. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.W. Brand, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.