In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een vreemdeling van Oezbeekse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 augustus 2023 aan de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, alsook een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze besluiten behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser via een elektronische verbinding aanwezig was. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris een inreisverbod moet opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en een terugkeerbesluit is opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen ruimte had voor een belangenafweging, zoals blijkt uit de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor het inreisverbod en de maatregel van bewaring terecht waren opgelegd, en dat de eiser niet had aangetoond dat deze besluiten in strijd waren met zijn grondrechten.
De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.