ECLI:NL:RBDHA:2023:13311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/3407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, die sinds 28 april 2008 een WIA-uitkering ontvangt, kreeg op 28 september 2021 te horen dat zijn uitkering over de periode van 1 september 2015 tot en met 30 september 2021 herzien werd en dat hij € 44.106,87 bruto moest terugbetalen. Dit besluit volgde op een melding van het Haags Economisch Interventie Team, waarna het UWV een onderzoek startte naar de werkzaamheden van eiser in een ijssalon. Eiser betwistte de bevindingen van het UWV en stelde dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 augustus 2023, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser voerde aan dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en dat er geen tolk was gebruikt tijdens een eerder gesprek op 4 november 2019. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op geld waardeerbare arbeid had verricht, gebaseerd op waarnemingen en het gespreksverslag. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij geen arbeid had verricht en de rechtbank concludeerde dat het UWV de herziening en terugvordering van de uitkering terecht had doorgevoerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en dat de proceskosten niet vergoed worden. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P. van Wegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering).

Inleiding

Met het besluit van 28 september 2021 heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser over de periode van 1 september 2015 tot en met 30 september 2021 herzien en € 44.106,87 bruto als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.
In bezwaar is het UWV bij deze besluiten gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar van 25 mei 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk voor eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 28 april 2008 een WIA-uitkering. Op 27 augustus 2019 heeft het UWV een melding ontvangen van het Haags Economisch Interventie Team (HEIT). Tijdens een controle heeft het HEIT eiser aangetroffen bij ijssalon [bedrijfsnaam], achterin waar het ijs gemaakt wordt. Op dat moment droeg eiser bedrijfskleding van de ijssalon. Het UWV is een onderzoek gestart naar de situatie van eiser. Het UWV heeft onder meer een getuige gehoord, waarnemingen en een internetonderzoek verricht. Ook heeft de themaonderzoeker van het UWV eiser gesproken op 4 november 2019 en 25 november 2019. Tijdens dit laatste gesprek beriep eiser zich op zijn zwijgrecht. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in de onderzoeksrapporten van 28 november 2019, 14 mei 2020 en 14 januari 2021. Het UWV heeft op basis van deze onderzoeksresultaten beslist dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

2. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser is tijdens reguliere arbeidsuren aanwezig in de ijssalon van zijn partner. Het UWV is van mening dat eiser daar op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Voor de vaststelling van de verdiensten is het UWV ervan uitgegaan dat eiser minimaal 20 uur per week werkzaam is geweest tegen het wettelijk minimumloon. Het UWV heeft de WIA-uitkering daarom herzien en beslist dat eiser over de periode van 1 september 2015 tot en met 30 september 2021 € 44.106,87 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag terugbetalen.

Wat vindt eiser

3. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het verslag van het gesprek op 4 november 2019 van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en er ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een tolk. Anders dan het UWV beweert is eiser niet gewezen op de mogelijkheid van bijstand door een tolk. Verder kan niet van het verslag worden uitgegaan. Eiser heeft de verklaring alleen voor ontvangst getekend en hij heeft een correctie gestuurd op 11 november 2019. Het UWV wilde vervolgens het gesprek opnieuw, en met tolk, voeren, maar eiser heeft ervoor gekozen geen inhoudelijke verklaring meer af te leggen. De juistheid van het gespreksverslag van 4 november 2019 is dan ook onvoldoende gewaarborgd. Verder persisteert eiser bij dat wat in bezwaar is aangevoerd, omdat het UWV hier niet adequaat op heeft geantwoord. Zonder de verklaring van 4 november 2019 beschikt het UWV over onvoldoende feitelijke grondslag. Ter zitting heeft eiser – subsidiair- nog aangevoerd dat de schatting van het UWV dat eiser twintig uur per week zou hebben gewerkt, niet overeenkomt met de verklaring van eiser dat hij ongeveer vijf uur per week zou werken. De genoemde werkzaamheden leiden niet tot twintig uur per week.

Wat vindt de rechtbank

4. De vraag is of het UWV terecht heeft besloten dat de WIA-uitkering van eiser moet worden herzien en dat eiser een deel van de ontvangen WIA-uitkering moet terugbetalen, omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
5. Voor zover eiser persisteert in zijn beroepschrift bij wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) [1] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij heeft het UWV de bewijslast ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot herziening en terugvordering van de WIA-uitkering over de genoemde periode.
7. Volgens vaste rechtspraak [2] veronderstelt de aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het is aan die persoon om het tegendeel aannemelijk te maken.
8. Uit het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 14 januari 2021 volgt dat eiser meerdere malen is waargenomen in de ijssalon. Op 15 juni 2020 is gezien dat eiser vanuit de achterzijde van de zaak richting de kassa loopt, een gesprek voert met twee dames en weer terug loopt. Op 2 juni 2020 is eiser gezien in de achterzijde van de winkel. Op 29 juli 2020 heeft de waarnemer eiser achterin de winkel gezien, waarbij hij een schort aanhad en actief bezig was. Iets later is eiser gezien terwijl hij de winkel inliep, waarbij hij een schort aanhad en een hoofdtelefoon op zijn hoofd droeg. Later verdween hij weer uit het zicht. Op 10 augustus 2020 is eiser gezien via de achterdeur, waarbij eiser handelingen bij een vrieskist verrichte, terwijl hij een bedrijfsshirt droeg.
9. In het gespreksverslag van 4 november 2019 staat dat eiser iedere dag vanaf de ochtend tot sluitingstijd aanwezig is in de ijssalon. Ook heeft eiser bevestigd dat op foto’s is te zien dat hij een tafel buitenzet. Verder heeft hij aangegeven het ijs te temperaturen en advies te geven over het ontwikkelen van nieuwe ijssmaken.
10. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het UWV het verslag van 4 november 2019 niet mocht gebruiken. Dat eiser zijn antwoorden achteraf wilde wijzigen door middel van correcties heeft volgens vaste rechtspraak [3] weinig betekenis. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem afgelegde verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd, onjuist is of om andere redenen buiten beschouwing moet blijven. Ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal heeft het UWV tijdens de zitting aangegeven dat tijdens het gesprek op geen enkele wijze bleek dat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerste. Anders zou het gesprek beëindigd zijn. Eiser heeft gedetailleerd antwoord gegeven op de vragen en heeft aangegeven dat hij wist waar hij antwoord op gaf. Eiser heeft bovendien de gelegenheid gekregen om iemand mee te nemen naar het gesprek, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt. Ook heeft het UWV (in haar verweerschrift) erop gewezen dat eiser sinds 1979 in Nederland verblijft en sinds 1992 de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank vindt dat het UWV gelet op deze omstandigheden uit mocht gaan van de verklaring van eiser in het verslag van 4 november 2019. Dat eiser het verslag niet ondertekend heeft, leidt niet tot een ander oordeel, mede omdat het verslag in overeenstemming is met de verrichte waarnemingen. Ook in de omstandigheid dat het UWV een tweede gesprek, ditmaal met tolk, heeft aangeboden en gehouden geeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat niet uit kan worden gegaan van het eerste gespreksverslag. De rechtbank leidt uit de correspondentie tussen de Inspecteur handhaving van het UWV en de gemachtigde van eiser af dat de correcties van eiser en de communicatie met de gemachtigde hiervoor de aanleiding zijn geweest.
11. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen op geld waardeerbare arbeid heeft verricht.
12. Gelet op de waarnemingen en het gespreksverslag van 4 november 2019 mocht het UWV aannemen dat eiser tijdens zijn aanwezigheid in de ijssalon op geld waardeerbare arbeid heeft verricht.
13. Wanneer een betrokkene heeft nagelaten opgave te doen van zijn werkzaamheden en van de gewerkte uren zelf geen registratie heeft bijgehouden, mag het UWV de omvang van de werkzaamheden schatten. Als de schatting in het nadeel van de betrokkene uitvalt, komt dit in het geval van een voldoende en zorgvuldig onderzoek voor de rekening van betrokkene. De rechtbank is niet gebleken dat eiser zelf een urenregistratie heeft bijgehouden. De rechtbank acht het onderzoek van het UWV voldoende en zorgvuldig, dus het UWV mocht het aantal uren schatten.

Conclusie en gevolgen

14. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is daardoor terecht dat het UWV over de periode van 1 september 2015 tot en met 30 september 2021 de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en € 44.106,87 heeft teruggevorderd.
15. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:707.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRVB, van 9 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1856).
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 27 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1766).