ECLI:NL:RBDHA:2023:13259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
C/09/625167 / HA ZA 22-159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen (voormalig) aandeelhouders over koopovereenkomst en teruglevering van aandelen en onroerend goed

In deze zaak gaat het om een geschil tussen (voormalig) aandeelhouders van de Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. over de vraag of er een koopovereenkomst of koopoptieregeling tot stand is gekomen, waarbij een aantal aandeelhouders verplicht zou zijn om een 40%-aandelenbelang en onroerend goed aan een andere aandeelhouder terug te leveren tegen kostprijs. De rechtbank heeft op 6 september 2023 geoordeeld dat er geen koopovereenkomst of koopoptieregeling is ontstaan. De eiseres, die 40% van de aandelen in de Plantenkwekerij hield, stelde dat tijdens een aandeelhoudersoverleg op 24 december 2014 afspraken zijn gemaakt over een terugkoopoptie. De rechtbank concludeerde echter dat er geen bindende overeenstemming was bereikt, omdat er geen overeenstemming was over de essentiële elementen van de overeenkomst, zoals de financiële compensatie voor eerdere transacties. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De gedaagden hebben in reconventie ook vorderingen ingesteld, die eveneens zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/625167 / HA ZA 22-159
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.T. Mensinga te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 3]te [plaats 2] ,
4.
[gedaagde 4]te [plaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagden] ’ en afzonderlijk als ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’, ‘ [gedaagde 3] ’ en ‘ [gedaagde 4] ’.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 februari 2022, met producties 1-14;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende (deels voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties 1-23;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15-26;
  • de akte vermeerdering eis van de zijde van [eiseres] van 27 juli 2022;
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de op 2 december 2022 overgelegde producties 24-48 van de zijde van [gedaagden] ;
  • de akte overleggen producties 27-54, tevens wijziging van eis van de zijde van [eiseres] van 3 december 2022;
  • de brief van mr. Buitelaar van 5 december 2022 en de brieven van mr. Mensinga van 5 en 6 december 2022, met en over de bezwaren van mr. Buitelaar tegen de (tweede) eiswijziging en (omvang van) de overgelegde producties;
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 7 december 2022, waarbij de (tweede) eiswijziging en de overgelegde producties niet zijn toegestaan;
  • de brief van mr. Mensinga van 18 januari 2023 en de brief van mr. Buitelaar van 25 januari 2023, over het verzoek van mr. Mensinga om de (tweede) eiswijziging en de overgelegde producties toe te staan;
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 1 februari 2023, waarbij de (tweede) eiswijziging en de overgelegde producties zijn toegestaan;
  • de akte overleggen producties 55-62 van de zijde van [eiseres] ;
  • het op 13 maart 2023 door mr. Buitelaar ingediende B8 formulier van de zijde van [gedaagden] met producties 49-62;
  • het e-mailbericht van mr. Mensinga van 16 maart 2023 met spreekaantekeningen van de zijde van [eiseres] ;
  • het e-mailbericht van mr. Buitelaar van 17 maart 2023 met spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagden] ;
  • de brief van mr. Mensinga van 22 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. In het rechtbankdossier bevinden zich de aantekeningen die de griffier tijdens de zitting heeft gemaakt.
1.3.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op haar brief van 22 maart 2023 verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld de grondslag van haar vorderingen aan te vullen, in welk verband zij tevens heeft verzocht dat het haar wordt toegestaan om diverse derden op de voet van artikel 118 Rv in dit geding op te roepen. De rechtbank heeft toegestaan dat [eiseres] de grondslag van haar vordering zou aanvullen en heeft de zaak naar de rol van 12 april 2023 verwezen voor een akte uitlaten aan de zijde van [eiseres] , op welke datum [eiseres] een akte (voorwaardelijke) eiswijziging heeft genomen. Mr. Buitelaar heeft bij brief van 12 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] ingediende akte, op welk bezwaar mr. Mensinga bij brief van 17 april 2023 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het bezwaar van mr. Buitelaar gehonoreerd en de zaak naar de rol van 3 mei 2023 verwezen om [eiseres] in de gelegenheid te stellen (alsnog) een akte te nemen die beperkt was tot het aanvullen van de grondslag van de vordering. Bij brief van 1 mei 2023 heeft mr. Mensinga de rechtbank bericht dat zij afziet van het nemen van een nadere akte. De rechtbank heeft de op 12 april 2023 door [eiseres] genomen akte buiten beschouwing gelaten.
1.4.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen, die nader bepaald is op heden.

2.De feiten

2.1.
Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. (hierna: de Plantenkwekerij) is één van de vennootschappen in de [bedrijf 2] , een familiebedrijf. Zij exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met de teelt van sierplanten, groenten en wortel- en knolgewassen.
2.2.
Alle aandelen in het kapitaal van de Plantenkwekerij worden gehouden door [gedaagde 4] .
2.3.
Vanaf 1999 hielden de broers [naam 1] en [naam 2] via hun vennootschappen, respectievelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ieder 20% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] . De overige aandelen waren op dat moment ieder voor 20% in eigendom van de vennootschappen van de drie zoons van [naam 1] , te weten [eiseres] , [bedrijf 3] en [gedaagde 3] , respectievelijk [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
2.4.
[naam 4] heeft de via zijn vennootschap gehouden aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] in 2004 aan [eiseres] verkocht en geleverd, waarna [eiseres] 40% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] hield (hierna: het 40%-aandelenbelang).
2.5.
[gedaagde 3] is sinds eind 2021 (enig) statutair bestuurder van [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij.
2.6.
[gedaagde 1] was sinds 22 mei 2013 tot eind 2021 statutair bestuurder van [gedaagde 4] . Tevens was zij vanaf 22 mei 2013 tot eind 2021 bestuurder van de Plantenkwekerij.
2.7.
[eiseres] was vanaf 1 november 1996 tot 22 mei 2013 (enig) statutair bestuurder van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde 4] . Tevens was zij vanaf 10 augustus 1999 tot 22 mei 2013 statutair bestuurder van de Plantenkwekerij.
2.8.
[eiseres] en haar dochtervennootschappen werden gefinancierd door de Rabobank, die tevens optreedt als de huisbank van de Plantenkwekerij.
2.9.
In het kader van zijn vastgoedactiviteiten heeft [naam 3] op 29 november 2007 een koopovereenkomst met betrekking tot een perceel tuinland met daarop gevestigd diverse opstallen en overige toebehoren gelegen aan het [adres 1] (hierna: het [adres 1] ) gesloten met [naam 6] . [naam 3] heeft het [adres 1] op 10 april 2009 feitelijk in gebruik genomen.
2.10.
Nadien weigerde [naam 3] zijn medewerking te verlenen aan de juridische levering van het [adres 1] , waarna [naam 6] een kortgedingprocedure jegens hem aanhangig heeft gemaakt. Bij kortgedingvonnis is [naam 3] veroordeeld tot betaling van diverse bedragen alsmede tot afname van het [adres 1] . Omdat [naam 3] niet over de financiële middelen beschikte om de veroordeling na te komen, heeft hij de andere aandeelhouders van [gedaagde 4] om hulp gevraagd. Om de veroordeling van [naam 3] te voldoen heeft [gedaagde 4] een van haar teeltlocaties moeten verkopen.
2.11.
[eiseres] was tevens eigenaar van een perceel tuinland met daarop diverse opstallen en overige toebehoren gelegen aan het [adres 2] (hierna: het [adres 2] ). Het perceel werd door [eiseres] verhuurd aan de Plantenkwekerij voor teeltactiviteiten.
2.12.
Bij akte van 22 september 2011 is ten behoeve van de Rabobank een hypotheekrecht gevestigd op het onroerend goed aan het [adres 2] , ter zekerheidsstelling van een lening van de Rabobank aan [eiseres] en haar dochtervennootschappen.
2.13.
De Rabobank heeft op 19 december 2012 de financiering van [eiseres] en haar dochtervennootschappen in een persoonlijk onderhoud opgezegd wegens het niet-nakomen van hun financiële verplichten. Bij brief van 25 januari 2013 heeft de Rabobank de opzegging bevestigd en is [eiseres] gesommeerd om uiterlijk op 1 juni 2013 al hetgeen zij en haar dochtervennootschappen op dat moment verschuldigd zijn of zullen worden te voldoen. De totale schuld van [eiseres] en haar dochtervennootschappen aan de Rabobank bedroeg op dat moment € 29.676.125,40.
2.14.
In opdracht van de aandeelhouders heeft registeraccountant [naam 7] in het voorjaar van 2013 een inventariserend onderzoek naar de financiële situatie en gang van zaken bij de Plantenkwekerij uitgevoerd.
2.15.
Als gevolg van verschil van inzicht over de te volgen strategie voor de Plantenkwekerij en onvrede over de handelswijze van haar statutair bestuurder [eiseres] zijn de aandeelhouders met elkaar in overleg getreden en hebben zij op 22 mei 2013 een aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst van 22 mei 2013) gesloten. In de aandeelhoudersovereenkomst staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

2. De rekening-courantschuld van [eiseres] aan Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. is ongewenst en dient zoveel als mogelijk te worden afgebouwd. In ieder geval is een toename van het rekening-courantsaldo ten opzichte van het laatstelijk vastgestelde saldo per eind maart 2013 ad circa € 636.000 onder alle omstandigheden ontoelaatbaar;
(…)
13. [naam 3] (c.q. diens vennootschap) treedt per direct terug als directeur van [gedaagde 4] en als mede-directeur van Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. In diens plaats wordt de heer [naam 2] (c.q. diens vennootschap) als statutair directeur benoemd. De heer [naam 3] zal belast zijn met de dagelijkse operationele leiding van de plantenkwekerij van Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. met de titel van directeur.
(…)
16. De aandeelhouders nemen kennis van c.q. stemmen in met de volgende werkafspraken welke door de externe toezichthouders inmiddels met de heer [naam 3] zijn gemaakt (uitgaande van de realisatie van de besluiten als bedoeld onder punt 13):
(…)

[naam 3] ontvangt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 en voor zolang als hij als operationeel directeur van Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. actief is een bruto maandsalaris van twee duizend vijf honderd euro (€ 2.500,00) ten laste van Plantenkwekerij [bedrijf 1] B.V. (…)
2.16.
Tevens hebben de aandeelhouders besloten twee externe toezichthouders te benoemen in de personen van [naam 8] en [naam 7] .
2.17.
Bij akte van 22 mei 2013 is ten behoeve van de Rabobank een pandrecht gevestigd op het 40%-aandelenbelang van [eiseres] in het kapitaal van [gedaagde 4] , ter zekerheidsstelling van een lening van de Rabobank aan [eiseres] en haar dochtervennootschappen.
2.18.
Op 24 september 2013 is een van de dochtervennootschappen van [eiseres] , Kwekerij [bedrijf 4] B.V., in staat van faillissement verklaard.
2.19.
De Rabobank heeft – wegens het uitblijven van betaling aan de zijde van [eiseres] en haar dochtervennootschappen – in 2014 aangekondigd haar zekerheidsrechten op onder meer het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] te gaan uitwinnen. De bank heeft vervolgens het 40%-aandelenbelang voor een bedrag van € 600.000 en het onroerend goed aan het [adres 2] voor een bedrag van € 900.000 aan [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te koop aangeboden.
2.20.
Wegens de aanhoudende financiële problemen bij de Plantenkwekerij is in november 2014 [naam 9] aangetrokken als financieel adviseur.
2.21.
Op 24 december 2014 heeft een aandeelhoudersoverleg plaatsgevonden, waarvan notulen zijn opgesteld. In de notulen staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

Aan de orde komt het 40%-aandelenbelang van [naam 3] wat aan de Rabobank is verpand en nu aan de andere Aandeelhouders te koop wordt aangeboden samen met het [adres 2] . De vraagprijs is EUR 600.000 voor de aandelen en EUR 900.000 voor de tuin. [naam 2] en [naam 1] willen dat [naam 3] het verzet tegen de Rabobank staakt omdat dit niet in het belang van de onderneming is. [naam 3] heeft het belang van de onderneming ook voor ogen, maar vindt dat de aandelen te duur worden aangeboden, of dat zelfs helemaal geen betaling nodig zou moeten zijn. Daarnaast behoudt hij zich alle rechten voor om verweer te voeren tegen de rechtsgeldigheid van de handelingen van de Rabobank. [naam 8] heeft de Rabobank verteld dat het niet in het belang van de onderneming is meer verstoring te creëren in de positie van de aandeelhouders. Het zou beter zijn als de aandelen blijven waar ze zitten.
Er is enige discussie over gemaakte afspraken, de uitwerking daarvan en de toonzetting in de uitgewisselde e-mails. Dit moet anders in de toekomst. Daarnaast wordt de aankoop van [adres 1] betrokken in de discussie. [naam 3] beaamd dat met de huidige inzichten veel is betaald voor deze tuin, maar dat hij als aandeelhouder ook voor 40% het verlies draagt. Met oog op de toekomst wordt afgesproken dat [naam 3] zijn 40%-aandelenbelang en het [adres 2] op termijn tegen kostprijs mag terugkopen van de andere aandeelhouders en dat er een voorstel komt om andere aandeelhouders tegemoet te komen inzake [adres 1] . Dit wordt vastgelegd in een intern document wat op 29 december a.s. beschikbaar is. [naam 3] zal meewerken aan de voortgang mits het voorbehoud op zijn rechten (inzake het geschil [eiseres] vs. Rabobank) hierdoor niet wordt geschaad.
(…)
Actielijst naar aanleiding van dit overleg:

[naam 3] en [naam 9] leveren maandag 29 december een document aan met afspraken over een terugkoopoptie voor de 40% aandelen van [naam 3] en [adres 2] , waarin ook een regeling voor [adres 1] wordt meegenomen. (…)
2.22.
Op 30 december 2014 is er een conceptovereenkomst onder de aandeelhouders gecirculeerd. In artikel 4 van de conceptovereenkomst is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 4
4.1
Aandeelhouders sub (1), (2) en (3) verstrekken onder de opschortende voorwaarde van de levering van de verpande aandelen en het verhypothekeerde onroerend goed door de Rabobank Westland aan aandeelhouders sub (1), (2) en (3) de heer [naam 10] hierbij onvoorwaardelijke en onherroepelijke opties tot (eerste) koop en levering waarbij de heer [naam 10] (en/of zijn vennootschap) naar eigen keuze en op ieder door hem gekozen en geduid moment:
a. de verpande aandelen, en/of
b. het verhypothekeerde onroerend goed,
in eigendom kan verwerven tegen hetzelfde bedrag waarvoor aandeelhouders sub (1), (2) en (3) het in eigendom verwerven van de Rabobank Westland. Voornoemde optie (a) en optie (b) hoeven niet gelijktijdig uitgeoefend te worden. Indien er bij het door aandeelhouders sub (1), (2) en (3) verwerven van de verpande aandelen en verhypothekeerde onroerend goed van Rabobank Westland afwijkingen lijken te ontstaan ten opzichte van bovengenoemde in artikel (1) genoemde bedragen, zullen aandeelhouders sub (1), (2) en (3) de heer [naam 10] hierover vooraf en onverwijld schriftelijk informeren en zullen alle aandeelhouders vooraf en onverwijld hierover overleg met elkaar voeren ten einde te trachten een compromis te bereiken, bij gebreke waarvan voornoemd verzet van de heer [naam 10] (namens [eiseres] ) in stand blijft.
(…)
Artikel 5
5.1
Aandeelhouders sub (1), (2) en (3) verlangen bij uitoefening van de koopoptie van de heer [naam 10] op het verhypothekeerde onroerend goed een vergoeding van de heer [naam 10] als prijs voor de opties en het gelopen risico. Als tegenprestatie compenseert de heer [naam 10] alsdan de aandeelhouders sub (1), (2) en (3) naar rato van aandelenbezit voor de gerealiseerde waardevermindering op de eerdere aankoop van [adres 1] te [plaats 3] (hierna te noemen: “MP6”) door [gedaagde 4] , deze wordt bepaald volgens de formule:

Aanschafwaarde MP6 (moment A)

-/- Balanswaarde MP6 op moment uitoefening koopoptie (moment B)

+ Martconforme netto huur in situatie zonder eigendom over periode (A) tot (B)

Saldo = te compenseren bedrag, verdelen naar rato aandelenbezit. (…)”
2.23.
[naam 9] heeft bij e-mailbericht van 31 december 2014 aan [naam 8] en [naam 7] , voor zover thans van belang, het volgende bericht:

Ter informatie het bericht dat er niet getekend is. [naam 2] had vanochtend toch bezwaren tegen het werken met de formule voor de verrekening en vindt dat er ook extra afspraken over de verrekening van de RC-verhouding in de overeenkomst moeten komen.
2.24.
[naam 9] heeft vervolgens bij e-mailbericht van dezelfde dag aan [naam 11] , een voormalig adviseur van de aandeelhouders, voor zover thans van belang, het volgende bericht:

Wij zouden hedenochtend nog contact hebben over de laatste versie van de conceptovereenkomst. Zojuist heb ik van [naam 2] begrepen dat hij additionele afspraken wil opnemen over het verrekening van de bestaande rekening courant verhouding en dat hij zich niet kan vinden het hanteren van een formule in artikel 5.
2.25.
Vervolgens heeft op 15 januari 2015 nogmaals een aandeelhoudersoverleg plaatsgevonden, waarvan notulen zijn opgesteld. In de notulen staat, voor zover in deze zaak van belang, het volgende:

1. Notulen 24-12-2014
Er zijn geen opmerkingen. (…)

5.Aandeelhouderszaken

Op 24 december is gesproken over de voorwaarden voor een optie voor [naam 3] om zijn verpande aandelenbelang en [adres 2] op korte termijn terug te kopen van de andere aandeelhouders. De toen gemaakte afspraken zijn vastgelegd, maar nog niet getekend. De meningen over de exacte omvang van de te compenseren schade wijken nog af en aanvullend is ook de wens voor het afrekenen van de rekening courant ingebracht door [naam 1] , [naam 2] en [naam 5] . [naam 2] heeft een berekening van de compensatie besproken met [naam 9] . [naam 3] had met [naam 2] besproken hierover een overleg te plannen, waar [naam 2] op terug zou komen met een datum. [naam 3] stelt nu voor de opstelling aan te vullen met getallen uit de administratie en zijn inzichten zodat er overleg kan plaatsvinden. Hij vraagt iedereen de punten aan te leveren die nog besproken en afgewikkeld moeten worden. Deze voegt hij dan samen in een overzicht wat maandag beschikbaar is. Dinsdag en woensdag kan er dan overleg zijn (eventueel met adviseurs) met als doel om uiterlijk vrijdag tot een akkoord te komen. De aanwezigen stemmen in met deze aanpak.

(…)

7.Wat verder ter tafel komt


De volgende vergadering is op 12 februari a.s. Daarnaast is er volgende week overleg over de optie en directiebeloning. De Raad van Toezicht wordt geïnformeerd over de voortang en wellicht is er nog een tussentijds overleg gewenst. (…)
2.26.
Op 12 februari heeft het volgende aandeelhoudersoverleg plaatsgevonden. In de notulen is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen:

5.Adviseurs en toezichthouders / aandeelhouderszaken

(…)
In afwezigheid van [naam 3] wordt daarna verder gesproken over de 40% aandelen van [naam 3] en [adres 2] die samen door de Rabobank aan de andere aandeelhouders zijn aangeboden. Gemaakte globale afspraken over een terugkoopoptie voor [naam 3] zijn eerder dit jaar gestrand op details en extra bepalingen bij de vastlegging. De vraag is of er voor [naam 3] nog voldoende uitdaging en motivatie is als hij geen aandeelhouder meer is in de Plantenkwekerij [bedrijf 1] . Lopen alle belangen dan nog parallel?
Samengevat wordt aan [naam 1] en [naam 2] de volgende aanpak voorgesteld:

Als de 40% aandelen van [naam 3] en [adres 2] van de Rabobank worden aangekocht, dan krijgt [naam 3] de mogelijkheid deze van de andere aandeelhouders terug te kopen tegen de verkrijgingprijs plus een redelijke rentevergoeding.

De discussie over het vergoeden van geleden schade bij de aankoop van [adres 1] wordt op een ander moment gevoerd, namelijk bij een mogelijk transactie van de overige 60% van de aandelen.
(…)

6.Sluiting

Besluiten

[naam 1] , [naam 2] en [naam 5] bespreken de voorgestelde aanpak vóór de volgende vergadering op 12 maart a.s. en komen met een reactie.”
2.27.
Op 12 maart 2015 heeft het volgende aandeelhoudersoverleg plaatsgevonden. In de notulen daarvan is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen:

5.Toekomst

[naam 2] en [naam 1] willen uiteindelijk geen afspraken maken over de 40% aandelen van [naam 3] die zij via de Rabobank kunnen aankopen. Zij zijn bereid te praten over de aankoop van de volle 100% aandelen in de [gedaagde 4] door [naam 3] . Pas op dat moment wordt ook de inhoudelijk discussie gevoerd over de koopprijs en eventuele geleden schade. [naam 3] vraagt [naam 2] daarop een voorstel te doen wat alle aandelen moeten kosten. [naam 2] geeft aan dat hij daar pas op wil ingaan als [naam 3] ook daadwerkelijk in staat is de 100% aandelen aan te kopen.

(…)

7.Sluiting

Besluiten

[naam 2] en [naam 1] willen geen nadere afspraken maken over de mogelijke terugkoop van 40% van de aandelen door [naam 3] . Zij willen pas praten over concrete afspraken bij een eventuele aankoop van de volle 100% van de aandelen van de [gedaagde 4] .
2.28.
Op 12 mei 2015 is tussen enerzijds de Rabobank en anderzijds [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een koopovereenkomst tot stand gekomen ter zake van het 40%-aandelenbelang voor een bedrag van € 600.000.
2.29.
De Rabobank heeft vervolgens op 18 mei 2015 een beroep gedaan op haar pandrecht op het 40%-aandelenbelang van [eiseres] in het kapitaal van [gedaagde 4] . Tevens heeft de Rabobank op 12 juni 2015 een beroep gedaan op haar hypotheekrecht op het aan [eiseres] toebehorend onroerend goed aan het [adres 2] .
2.30.
Het 40%-aandelenbelang is op 17 augustus 2015 door de Rabobank als pandhouder geleverd aan [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , waarna elk van hen een derde deel van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] hield.
2.31.
Bij brief van 17 november 2015 is [naam 3] met onmiddellijke ingang geschorst als operationeel directeur van de Plantenkwekerij. Aansluitend is aan [naam 3] bij brief van 20 november 2015 ontslag op staande voet verleend.
2.32.
Op 29 augustus 2016 heeft [naam 1] de aandelen in zijn persoonlijke holdingvennootschap [bedrijf 5] B.V. onder de bedrijfsopvolgingsregeling overgedragen aan [naam 5] (althans één van zijn vennootschappen).
2.33.
Bij brief van haar voormalig advocaat van 9 november 2018 heeft [eiseres] de aandeelhouders gesommeerd om hun medewerking te verlenen aan de levering van het 40%-aandelenbelang en de onroerende zaak aan het [adres 2] .
2.34.
[bedrijf 5] B.V. is 20 december 2018 gefuseerd met de persoonlijke holdingvennootschap van [naam 5] , [bedrijf 6] B.V., waarna laatgenoemde vennootschap is opgehouden te bestaan.
2.35.
[naam 1] is op [datum overlijden] 2019 overleden.
2.36.
Op 24 december 2021 heeft [naam 2] zijn aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] verkocht en geleverd aan [bedrijf 5] B.V.
2.37.
Op 24 januari 2022 heeft [eiseres] ten laste van [gedaagden] conservatoir beslag laten leggen op (onder meer) het aan de (voormalig) aandeelhouders geleverde 40%-aandelenbelang en het onroerend goed aan het [adres 2] .
2.38.
Bij brief van haar advocaat van 16 augustus 2022 aan [gedaagde 1] , [bedrijf 6] en [gedaagde 4] , heeft [eiseres] meegedeeld dat zij de aandelenoverdracht tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 5] B.V. buitengerechtelijk vernietigt. Tevens heeft zij bij brief van haar advocaat van dezelfde datum aan de Plantenkwekerij en [gedaagde 4] meegedeeld dat zij een door de Plantenkwekerij aan [gedaagde 4] gecedeerde vordering die haar grondslag vindt in een rekening-courantverhouding tussen [eiseres] en de Plantenkwekerij buitengerechtelijk vernietigd.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
Hierna worden de door [eiseres] geformuleerde vorderingen in conventie weergegeven. Vanwege het aantal ingestelde vorderingen heeft de rechtbank de vorderingen in categorieën ingedeeld.
3.2.
[eiseres] vordert in conventie, na wijziging van eis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Vordering ex artikel 843a Rv
I. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen zeven dagen, na het wijzen van het tussenvonnis of eindvonnis afschrift te geven van de bescheiden zoals opgenomen onder randnummer 37 van de conclusie van antwoord in reconventie, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven te voldoen aan de hiervoor bedoelde veroordeling, met een maximum van € 1.000.000;
Overdracht aandelen [gedaagde 1] – [bedrijf 5] B.V.
II.
primair:te verklaren voor recht dat de rechtshandeling(en) aangaande de aandelentransactie tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 5] B.V. nietig is, althans is vernietigd;
subsidiair:deze rechtshandeling(en) te vernietigen;
meer subsidiair (en alleen voor zover vernietiging c.q. nietigheid niet aan de orde zou zijn):[gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een geldsom ter hoogte van een bedrag in hoofdsom ad € 1.000.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 27 juli 2022;
nog meer subsidiair:[gedaagde 1] te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden alle door haar nog te lijden schade ten gevolge van de door [eiseres] geleden schade door de toerekenbare tekortkoming c.q. het onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Het 40%-aandelenbelang en onroerend goed gelegen aan het [adres 2]
III.
primair:
  • [gedaagde 2] te veroordelen tot levering aan [eiseres] van de aan haar in eigendom toebehorende zevenenzestig (67) gewone aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 1 tot en met 67, alsmede op de duizend drieënnegentig (1.093) preferente aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 501 tot en met 1.593, althans eenzelfde hoeveelheid c.q. percentage aandelen (van gelijke waarde en met dezelfde rechten) als [eiseres] met haar instemming door Rabobank aan de andere aandeelhouders liet overdragen, tegen ontvangst van een koopprijs van € 200.000;
  • [gedaagde 3] te veroordelen tot levering aan [eiseres] van de aan haar in eigendom toebehorende zevenenzestig (67) gewone aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 335 tot en met 400, alsmede op de duizend vierennegentig (1.094) preferente aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 5.967 tot en met 7.060, althans eenzelfde hoeveelheid c.q. percentage aandelen (van gelijke waarde en met dezelfde rechten) als [eiseres] met haar instemming door Rabobank aan de andere aandeelhouders liet overdragen, tegen ontvangst van een koopprijs van € 200.000;
  • [gedaagde 1] te veroordelen tot levering aan [eiseres] van de aan haar in eigendom toebehorende zevenenzestig (67) gewone aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 68 tot en met 100, en 301 tot en met 334, alsmede op de duizend drieënnegentig (1.093) preferente aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] , genummerd 1.594 tot en met 2.140 en 5.421 tot en met 7.060, althans eenzelfde hoeveelheid c.q. percentage aandelen (van gelijke waarde en met dezelfde rechten) als [eiseres] met haar instemming door Rabobank aan de andere aandeelhouders liet overdragen, tegen ontvangst van een koopprijs van € 200.000;
  • [gedaagde 4] te veroordelen tot levering aan [eiseres] van het aan haar in eigendom toebehorende onroerend goed aan het [adres 2] tegen ontvangst van € 912.000;
  • ten aanzien van voornoemde veroordelingen te bepalen dat levering binnen 90 dagen althans een redelijke termijn passend binnen het bedrijfsbelang van [gedaagde 4] en het belang van [eiseres] om de administratie deugdelijk te kunnen onderzoeken, na betekening van het eindvonnis moet hebben plaatsgevonden en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen hieraan alle nodige medewerking te verlenen die nodig is om overdracht te bewerkstelligen gelijktijdig onder betaling van de koopsom;
  • voor zover levering niet binnen voornoemde termijn plaatsvindt [gedaagden] hoofdelijk een dwangsom van € 20.000 per dag verschuldigd raken tot een maximum van € 2.000.000;
  • en voor zover levering niet binnen voornoemde termijn plaatsvindt dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de benodigde notariële akte;
subsidiair:[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis medewerking te verlenen tot het schriftelijk vastleggen van de gemaakte afspraken in koopovereenkomsten tot verkoop en levering van de aandelen met de bepalingen zoals opgenomen in randnummer 4.1 van de dagvaarding en/of de medewerking te verlenen aan het ter goede trouw finaliseren en effectueren van de koopovereenkomsten binnen de kaders van de tussen partijen gemaakte afspraken, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag of dagdeel dat zij niet, niet volledig of niet tijdig aan deze veroordeling voldoen;
meer subsidiair:[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden alle door haar nog te lijden schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming c.q. het onrechtmatig handelen door [gedaagden] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Onrechtmatige uitlatingen en rectificatie
IV. [gedaagden] hoofdelijk te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle uitingen over [eiseres] en aan haar gelieerde (rechts)personen en/of activiteiten van het internet of enig ander openbaar medium met een dergelijke c.q. vergelijkbare strekking te verwijderen en verwijderd te houden en/of de aan derden gedane negatieve c.q. dergelijke uitingen (schriftelijk dan wel mondeling dan wel anderszins) te rectificeren en hiervan bewijs te overleggen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per gebeurtenis en daarna € 5.000 per dag of dagdeel dat [gedaagden] niet volledig aan dit bevel voldoen;
V. [gedaagden] te verbieden om verder, in welke vorm dan ook, al dan niet door derden (in te schakelen), publiekelijk en rechtstreeks jegens [eiseres] en aan haar gelieerde (rechts)personen en derden negatieve uitlatingen te (laten) doen over [eiseres] en/of aan haar gelieerde (rechts)personen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens per gebeurtenis en voorts € 5.000 per dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
VI. [gedaagden] te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een door hen ondertekende brief te sturen aan [eiseres] waarin voornoemde uitspraken – en in het bijzonder de uitspraken opgenomen in de brief betreffende productie 17 – zonder voorbehouden worden gerectificeerd/ingetrokken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 ineens en voorts € 5.000 per dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
Vernietiging cessie vordering in rekening-courant
VII. te verklaren voor recht dat de cessie aangaande de gestelde rekening-courant vordering is vernietigd althans de rechtshandelingen waardoor de cessie zou hebben plaatsgevonden te vernietigen;
Vergoeding werkzaamheden [eiseres]
VIII. [gedaagde 4] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan [eiseres] in hoofdsom ten bedrage van € 3.345.600, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Proceskosten
IX. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
X. [gedaagden] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
De verschillende grondslagen waarop de vorderingen zijn gebaseerd, worden hieronder bij de beoordeling besproken.
3.4.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , dan wel de vorderingen toe te wijzen zonder dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde de verbinden dat [eiseres] zekerheid stelt, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure en te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente met ingang van de achtste dag na dagtekening van dit vonnis.
3.5.
Op de stellingen van partijen in wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.6.
[gedaagden] vorderen in (deels voorwaardelijke) reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. onder de voorwaarde dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen:
  • te verklaren voor recht dat [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagden] heeft gehandeld door ten laste van [gedaagden] beslagen te leggen;
  • [eiseres] te veroordelen om [gedaagden] te vergoeden alle door [gedaagden] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de door [eiseres] gelegde beslagen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • [eiseres] te veroordelen tot het opheffen van de gelegde beslagen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag voor iedere dag dat [eiseres] zich niet aan het uitgesproken gebod houdt met een maximum van € 100.000;
  • [eiseres] te veroordelen tot het (laten) doorhalen van de door haar gelegde beslagen op aandelen en de onroerende zaak aan de [adres 2] in de betreffende registers binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag voor iedere dag dat [eiseres] zich niet aan het uitgesproken gebod houdt met een maximum van € 100.000;
II. [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 413.226 aan [gedaagde 4] , te vermeerderen met 5% rente, althans de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [eiseres] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.7.
[gedaagden] leggen aan hun vorderingen onder I ten grondslag dat [eiseres] op onrechtmatig wijze beslag heeft gelegd. Aan de vordering onder II leggen [gedaagden] ten grondslag dat de Plantenkwekerij een rekening-courantvordering op [eiseres] heeft. Deze vordering is door de Plantenkwekerij aan [gedaagde 4] overgedragen.
3.8.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.9.
Op de stellingen van partijen in wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Kern van het geschil vormt de vraag of tussen [eiseres] en de andere (voormalig) aandeelhouders een koopovereenkomst dan wel een koopoptieregeling tot stand is gekomen, op grond waarvan de andere (voormalig) aandeelhouders zijn gehouden het 40%-aandelenbelang en het onroerend goed aan het [adres 2] aan [eiseres] tegen kostprijs terug te leveren. De rechtbank zal daarom eerst de vorderingen die met deze vraag samenhangen behandelen. De andere vorderingen komen daarna aan bod.
Vordering III: koopovereenkomst c.q. koopoptie met betrekking tot het 40%-aandelenbelang en het onroerend goed aan het [adres 2]
4.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij tijdens het aandeelhoudersoverleg op 24 december 2014 met de andere (voormalig) aandeelhouders is overeengekomen dat aan haar een recht op terugkoop van het 40%-aandelenbelang wordt verleend, op grond waarvan zij tegen dezelfde prijs die de andere (voormalig) aandeelhouders hebben betaald aan de Rabobank, te weten een bedrag van € 200.000 ieder, derhalve in totaal € 600.000, het 40%-aandelenbelang terug kan kopen, onder de voorwaarde dat zij zou instemmen met de verkoop van haar aandelenbelang aan de andere aandeelhouders. Tevens is zij met de (voormalig) aandeelhouders, althans met [gedaagde 4] , een koopoptie overeengekomen met betrekking tot het [adres 2] , op grond waarvan zij het onroerend goed zou kunnen terugkopen voor een bedrag gelijk aan wat [gedaagde 4] daarvoor aan de Rabobank heeft betaald, te weten een bedrag van € 912.000.
[eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de notulen van het betreffende aandeelhoudersoverleg waarin volgens haar de overeenstemming tussen partijen is vastgelegd. Dat partijen op 24 december 2014 overeenstemming hebben bereikt over de terugkoop volgt ook uit de gecirculeerde derde versie van een conceptovereenkomst van 30 december 2014 waarin een onvoorwaardelijke en onherroepelijke koopoptie tot koop en levering van het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] is opgenomen. Dat partijen de conceptovereenkomst niet hebben ondertekend, doet aan het voorgaande niet af. Bovendien is de overeenstemming nogmaals bevestigd in de notulen van het aandeelhoudersoverleg op 15 januari 2015, aldus [eiseres]
4.3.
[gedaagden] betwisten dat een koopovereenkomst of koopoptieregeling met betrekking tot het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] tot stand is gekomen. Zij voeren in dit verband aan dat partijen over diverse essentialia ten aanzien van de koopoptie geen overeenstemming hebben bereikt. [gedaagden] wijzen er op dat het betoog van [eiseres] met name rust op het feit dat de Raad van Toezicht op 24 december 2014 de mogelijkheid van een met [eiseres] overeen te komen koopoptie heeft voorgesteld in het kader van de continuïteit van de bedrijfsvoering van het familiebedrijf, in welk verband door [naam 9] een december 2014 een conceptovereenkomst is opgesteld. Onderhandelingen over een koopoptieregeling zijn nooit op gang gekomen, omdat [naam 2] , [naam 5] en [naam 1] niets zagen in deze concept-afspraken. Dat geen bindende overeenstemming is bereikt, aldus [gedaagden] , blijkt ook uit de diverse voorstellen die [eiseres] later in 2015 heeft gedaan. Indien er bindende overeenstemming zou zijn bereikt, zou er geen aanleiding zijn voor [eiseres] om keer op keer nieuwe voorstellen te doen. Bovendien geldt, aldus [gedaagden] , dat [gedaagde 4] in september 2015 niet het onroerend goed aan het [adres 2] heeft gekocht en geleverd gekregen, dat was MP 8 B.V., waardoor ook niet aannemelijk is dat [gedaagde 4] een koopoptieregeling is aangegaan met [eiseres] ten aanzien van het onroerend goed aan het [adres 2] .
Voorts voeren [gedaagden] aan dat, als er al overeenstemming over een koopoptie met betrekking tot de aandelen en het onroerend goed zou zijn bereikt, dat gebeurd is onder de opschortende voorwaarde dat [naam 3] zijn verzet tegen de Rabobank zou staken. Aan die laatste voorwaarde is niet voldaan, waardoor [gedaagden] niet gehouden zijn de koopoptie na te komen.
Ten slotte voeren [gedaagden] aan dat [gedaagde 1] op 24 december 2021 zijn aandelen heeft verkocht en geleverd en zodoende een eventuele veroordeling tot levering van de aandelen niet kan nakomen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Het aanbod en de aanvaarding zijn wilsverklaringen. Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen en met welke inhoud, is afhankelijk van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352). Zonder overeenstemming over de essentiële elementen van een overeenkomst komt, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid, geen overeenkomst tot stand, zo volgt uit artikel 6:227 BW. Als partijen het wel over de essentiële elementen van de overeenkomst eens zijn, maar er nog over één of meer overgebleven (niet-essentiële) elementen onderhandeld moet worden, kan een rompovereenkomst tot stand komen. Het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, hangt af van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval (HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771 en HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over een optie tot (terug)koop van het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] . Zij motiveert dit als volgt.
4.6.
[eiseres] stelt dat in het aandeelhoudersoverleg van 24 december 2014 bindende afspraken zijn gemaakt over een koopoptie. Bij het aandeelhoudersoverleg van 24 december 2014 waren aanwezig [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , toezichthouders [naam 8] en [naam 7] , en financieel adviseur [naam 9] . [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] vertegenwoordigden daarbij hun houdstervennootschappen [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [eiseres] De vierde (indirect via [gedaagde 3] ) aandeelhouder [naam 5] was niet aanwezig bij dit overleg. Vast staat dat tijdens dit overleg is gesproken over een aan [eiseres] te verlenen koopoptie op het door de andere aandeelhouders van de Rabobank te kopen 40% aandelenbelang in [gedaagde 4] en het [adres 2] . [gedaagden] hebben aangevoerd dat de toezichthouders tijdens dit overleg aandrongen om een dergelijke koopoptie overeen te komen om te waarborgen dat [naam 3] – die (indirect) statutair bestuurder van [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij was – na executoriale verkoop van zijn 40 % aandelenbelang bij de onderneming betrokken zou blijven. Dat blijkt ook uit de notulen van het aandeelhoudersoverleg van 12 februari 2015 (waarin staat: “De vraag is of er voor [naam 3] nog voldoende uitdaging en motivatie is al hij geen aandeelhouder meer is bij de Plantenkwekerij [bedrijf 1] . Lopen alle belangen dan nog parallel?”) en is door [eiseres] niet weersproken. In de notulen van het aandeelhoudersoverleg van 24 december 2014 is de “afspraak” over de koopoptie gekoppeld aan een tegemoetkoming voor de andere aandeelhouders in de schade die zij (indirect) hebben geleden als gevolg van de aankoop van het [adres 1] door [gedaagde 4] , waarvoor nog een voorstel gedaan zal worden. Deze beide onderwerpen zouden worden vastgelegd in een intern document dat op 29 december 2014 beschikbaar zou zijn, waarin ook zou worden vastgelegd dat [naam 3] zou meewerken aan de voortgang van de overdracht van het verpande 40%-aandelenbelang en het [adres 2] . Naar het oordeel van de rechtbank legt [eiseres] bij zijn stelling dat tijdens het aandeelhoudersoverleg van 24 december 2014 bindende overeenstemming zou zijn bereikt over de koopoptie, teveel nadruk op de in de notulen opgenomen passage dat “wordt afgesproken dat [naam 3] zijn 40%-aandelenbelang en het [adres 2] op termijn tegen kostprijs mag terugkopen”. Uit de notulen blijkt immers ook dat overeenstemming moet worden bereikt over een tegemoetkoming voor [adres 1] en het meewerken door [naam 3] aan de overdracht van de aandelen en het [adres 2] door de Rabobank aan de andere aandeelhouders. De aanwezigen bij het aandeelhoudersoverleg hebben toen afgesproken dat deze drie onderwerpen in een nog op te stellen intern document worden vastgelegd en dat de gewenste regeling voor de tegemoetkoming voor het [adres 1] nog moet worden uitgewerkt in een concreet voorstel.
4.7.
De gang van zaken na het aandeelhoudersoverleg van 24 december 2014 biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat tijdens dat overleg bindende overeenstemming over een koopoptie is bereikt. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de inhoud van de conceptovereenkomst die op 30 december 2014 onder hen is uitgewisseld. Uit de notulen van het aandeelhoudersoverleg van 15 januari 2015 blijkt dat de meningen over de exacte omvang van de te compenseren schade afwijken en dat de andere aandeelhouders aanvullend de wens voor het afrekening van de rekening-courantschuld van [eiseres] in te maken afspraken met [eiseres] wilde betrekken. Uit deze notulen blijkt voorts dat [naam 3] een nieuw overzicht zal opstellen waarover partijen en hun adviseurs dan kunnen overleggen met als doel later die week tot een akkoord te komen. Uit het kopje “Wat verder nog ter tafel komt” blijkt dat er in de daaropvolgende week “overleg over de optie en directiebeloning” plaatsvindt. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen nog steeds in gesprek waren over de voorwaarden waaronder een koopoptie zou worden verleend. Uit de notulen van het aandeelhoudersoverleg van 12 februari 2015 blijkt dat “gemaakte globale afspraken over een terugkoopoptie voor [naam 3] […] eerder dit jaar [zijn] gestrand op details en extra bepalingen bij de vastlegging.” De externe toezichthouders hebben er in dat overleg bij [naam 1] en [naam 2] op aangedrongen om [naam 3] toch het perspectief op het terugkopen van zijn 40% aandelen te geven. Zij hebben bij dat overleg een aanpak aan [naam 1] en [naam 2] voorgesteld die zou inhouden dat aan [naam 3] een koopoptie zou worden verleend tegen de verkrijgingsprijs plus een redelijke rentevergoeding en dat de discussie over het vergoeden van de schade als gevolg van de aankoop van het [adres 1] wordt gevoerd bij een mogelijk transactie van de overige 60% van de aandelen. Uit de notulen van het daaropvolgende overleg van 12 maart 2015 blijkt dat [naam 2] en [naam 1] “uiteindelijk geen afspraken maken over de 40% aandelen van [naam 3] die zij via de Rabobank kunnen kopen” en dat zij pas concrete afspraken willen maken bij een eventuele aankoop van alle aandelen van de [gedaagde 4] .
4.8.
De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat vanaf 24 december 2014 op aandringen van de externe toezichthouders door [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] is gesproken over een aan [eiseres] te verlenen koopoptie op het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] , maar dat overeenstemming over een dergelijke koopoptie alleen mogelijk was binnen een breder pakket afspraken waarbij andere financiële kwesties tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde 4] en de andere aandeelhouders geregeld moesten worden. Overeenstemming over dat bredere pakket afspraken is uiteindelijk niet bereikt. Het ligt ook niet voor de hand dat de andere aandeelhouders gelet op de voor hen nadelige financiële kwesties die er speelde tussen hen en [eiseres] bereid zouden zijn een koopoptie te verlenen zonder dat over in ieder geval een deel van die financiële geschillen een oplossing zou zijn bereikt. De rechtbank heeft in de door partijen in het geding gebracht stukken ook geen aanwijzingen aangetroffen die erop duiden dat partijen er eind 2014 en eerste kwartaal 2015 van uit zijn gegaan dat over de koopoptie al bindende overeenstemming was bereikt. De omstandigheid dat [eiseres] zich is blijven verzetten tegen de verkoop van het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] door de Rabobank aan de andere aandeelhouders – zoals onder meer blijkt uit de door [gedaagden] als productie 10 overgelegde beschikking van deze rechtbank – duidt er evenmin op dat [eiseres] meende dat er een koopoptie was overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat een overeen te komen koopoptie in ieder geval de voorwaarde zou kennen dat [eiseres] haar verzet tegen de overdracht van de aandelen en het [adres 2] door Rabobank aan de andere aandeelhouders zou staken.
4.9.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd, mocht zij er in de gegeven omstandigheden ook niet redelijkerwijs op vertrouwen dat de andere aandeelhouders haar zonder afspraken over financiële compensatie voor de aankoop van het [adres 1] een koopoptie op het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] wilden verlenen. Er is evenmin een rompovereenkomst tot stand gekomen, nu over het voor de andere aandeelhouders essentiële punt van de financiële compensatie voor de aankoop van het [adres 1] geen overeenstemming is bereikt.
4.10.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat aandeelhouder [naam 5] (via [gedaagde 3] ) die destijds 20% van de aandelen in [gedaagde 4] hield, niet aanwezig was bij de hiervoor genoemde aandeelhoudersoverleggen, waaronder het overleg van 24 december 2014 waar in de visie van [eiseres] bindende overeenstemming over de koopoptie is bereikt. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe [gedaagde 3] zonder bij het aandeelhoudersoverleg aanwezig te zijn, kan hebben ingestemd met het verlenen van een koopoptie op het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] . De rechtbank wil best aannemen dat [naam 5] zijn vader [naam 1] had gemachtigd tot het namens hem uitoefenen van stemrecht op de aandelen, maar dat betekent nog niet dat [naam 1] tijdens een aandeelhoudersoverleg [naam 5] (althans diens vennootschap [gedaagde 3] ) zou mogen vertegenwoordigen bij het maken van afspraken over een mede door [gedaagde 3] te verlenen koopoptie op aandelen en onroerend goed.
4.11.
De conclusie is dat de primaire vorderingen tot levering van aandelen en de vordering tot levering van de onroerende zaak aan het [adres 2] zullen worden afgewezen
4.12.
Voor wat betreft de subsidiair ingestelde vordering met betrekking tot [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] tot het verlenen van medewerking tot het schriftelijk vastleggen van de gestelde koopoptie op het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] en/of het verlenen van medewerking aan het te goeder trouw finaliseren en effectueren van de koopovereenkomsten binnen de kaders van de tussen partijen gemaakte afspraken, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiseres] betoogt dat de andere aandeelhouders onrechtmatig hebben gehandeld door de onderhandelingen af te breken.
4.13.
Bij de beoordeling van deze vraag geldt de volgende maatstaf. Het staat partijen die met elkaar in onderhandeling zijn – en die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partijen die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandeling onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337). Dit is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is van het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen door de andere aandeelhouders geen sprake. Hiervoor is doorslaggevend dat partijen geen overeenstemming hadden bereikt over een compensatie voor de aankoop van het [adres 1] . Dat was voor de andere aandeelhouders een essentieel punt. De rechtbank ziet niet welke bijzondere omstandigheden er aan de zijde van [eiseres] toe zouden hebben geleid dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. Er was nog geen sprake van een langdurig onderhandelingstraject en de verhouding met de andere aandeelhouders was niet goed, mede vanwege de financiële geschillen die tussen hen waren gerezen. Bovendien geldt dat de onderhandelingen eind 2014 nadat een conceptovereenkomst was uitgewisseld, niet zijn beëindigd maar juist zijn voortgezet. De andere aandeelhouders hebben toen kennelijk ook de wens tot het afrekenen van de rekening-courantverhouding met [eiseres] ingebracht. Dat blijkt uit de notulen van het aandeelhoudersoverleg van 15 januari 2015 waarin is opgenomen dat [naam 3] een nieuwe opstelling of een nieuw overzicht zal maken, waarover partijen dan zullen spreken met als doel tot overeenstemming te komen. Dat is kennelijk niet gelukt en uit het verslag van het aandeelhoudersoverleg van 12 maart 2015 blijkt dat de andere aandeelhouders geen afspraken willen maken over een koopoptie op het 40%-aandelenbelang en het [adres 2] . Zij willen pas praten over concrete afspraken bij een eventuele aankoop van 100% van de aandelen in de [gedaagde 4] . Voor zover [eiseres] rond de jaarwisseling al enige mate van vertrouwen zou hebben gehad in het totstandkomen van een overeenkomst, moet dat vertrouwen in de eerste maanden van 2015 zijn verminderd, omdat partijen het niet eens werden over financiële afspraken waarmee de koopoptie vergezeld zou moeten gaan.
4.15.
De subsidiaire vordering met betrekking tot [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] zal dan ook worden afgwezen. Datzelfde lot treft de meer subsidiair ingestelde vordering jegens [gedaagden] , aangezien niet is komen vast te staan dat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten of onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiseres]
Vordering II: overdracht aandelen tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 5] B.V.
4.16.
[eiseres] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtshandeling waardoor de aandelen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 5] zijn overgedragen op grond van artikel 3:40 lid 1 BW nietig dan wel op grond van artikel 3:45 lid 1 jo. artikel 3:46 BW vernietigbaar is. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde 1] in strijd met de tussen de (voormalig) aandeelhouders overeengekomen koopoptie zijn aandelen in het kapitaal van [gedaagde 4] heeft overgedragen aan [bedrijf 5] B.V. Zowel [naam 5] als [naam 2] – als de aan hen gelieerde vennootschappen – wisten ten tijde van de overdracht van de aandelen over de rechten van [eiseres] en waren aangaande de ver- en aankoop van de aandelen niet te goede trouw, aldus [eiseres] Voor zover nietigheid en/of vernietigbaarheid niet (meer) aan de orde zou zijn, resteert volgens [eiseres] een schadevergoedingsverplichting van [gedaagde 1] jegens haar.
4.17.
[gedaagden] hebben op verschillende gronden betwist dat de verkoop en levering van de aandelen door [gedaagde 1] aan [bedrijf 5] B.V. nietig of vernietigbaar zou zijn.
4.18.
De rechtbank zal [eiseres] B.V niet ontvankelijk verklaringen in haar vorderingen onder II. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel dat geen koopoptie op het 40%-aandelenbelang het [adres 2] tot stand is gekomen en [gedaagden] de onderhandelingen met [eiseres] evenmin op onrechtmatig wijze heeft afgebroken, valt niet in te zien welk belang [eiseres] heeft bij zijn vorderingen onder II. Artikel 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomst.
Vordering VIII: vergoeding werkzaamheden [naam 3] B.V.
4.19.
[eiseres] vordert betaling van een bedrag van € 3.345.600 aan management fee over de periode dat zij op basis van een overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst als statutair bestuurder en niet-statutair operationeel directeur werkzaam was voor [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat zij met [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij is overeengekomen dat zij voor haar werkzaamheden als statutair bestuurder van [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij geen management fee zou ontvangen. In ruil daarvoor zou zij op den duur de onderneming van [gedaagde 4] geheel mogen overnemen zonder betaling van de goodwill, en tegen gunstige voorwaarden de grond waarop [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij zijn gevestigd mogen verwerven. Nadat zij op 22 mei 2013 is teruggetreden als statutair bestuurder van [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij is afgesproken dat zij haar werkzaamheden voor de Plantenkwekerij als operationeel directeur zou voortzetten tegen een vergoeding van € 2.500 bruto per maand. Ook ten aanzien van laatstgenoemde afspraak geldt dat de vergoeding bewust laag is gehouden, omdat de overige tegenprestatie bestond uit de hiervoor genoemde overname-afspraak, aldus [eiseres] Door structurele schending van de tussen partijen overeengekomen afspraak dat [eiseres] de aandelen in [gedaagde 4] zou mogen overnemen en er daarom van management fee niet volledig sprake zou zijn, is de verschuldigde management fee alsnog opeisbaar geworden, aldus [eiseres]
4.20.
[gedaagden] hebben allereerst aangevoerd dat [naam 3] werknemer en opdrachtnemer is geweest en niet zijn vennootschap [eiseres] Bovendien is de opdrachtgever van [naam 3] , de Plantenkwekerij, geen partij in de procedure. Voor zover een opdracht is uitgevoerd, hield die verband met werkzaamheden voor de Plantenkwekerij en niet voor [gedaagde 4] , aldus [gedaagden] Voorts hebben [gedaagden] aangevoerd dat partijen juist zijn overeengekomen dat geen vergoeding voor de werkzaamheden als statutair bestuurder en operationeel directeur zou worden ontvangen. De andere aandeelhouders ontvingen immers ook geen vergoeding voor hun werkzaamheden ten behoeve van de onderneming. De aandeelhouders kregen alleen zeer incidenteel dividend betaald als de financiële positie van het bedrijf dat toeliet, aldus [gedaagden]
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de in 2.15 geciteerde aandeelhoudersovereenkomst en de door [eiseres] als productie 51 overgelegde loonstrook blijkt dat [naam 3] (in persoon) tussen 22 mei 2013 en zijn ontslag als operationeel directeur in november 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst was bij de Plantenkwekerij. Dat blijkt overigens ook uit de omstandigheid dat [naam 3] na zijn ontslag op staande voet bij de kantonrechter loondoorbetaling en wedertewerkstelling heeft gevorderd, in welke procedure hij zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem en de Plantenkwekerij (zoals blijkt uit de door [gedaagden] als productie 59 overgelegde vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 4 januari 2016). Aangezien [naam 3] noch de Plantenkwekerij partij zijn in deze zaak, zal de door [eiseres] van [gedaagde 4] gevorderde vergoeding over de periode na 22 mei 2013 op die grond worden afgewezen.
4.22.
Niet in geschil is dat in de periode 1996 tot 22 mei 2013 sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht in de van artikel 7:400 lid 1 BW. Partijen verschillen van mening over de vraag tussen welke partijen die overeenkomst van opdracht was gesloten: [eiseres] meent dat die overeenkomst gold tussen enerzijds haar en anderzijds [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij. [gedaagden] menen dat de overeenkomst van opdracht van kracht was tussen [naam 3] en de Plantenkwekerij. Aangezien [eiseres] in de periode 1996 tot 22 mei 2013 statutair bestuurder van [gedaagde 4] en Plantenkwekerij was, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] en niet [naam 3] in persoon partij was bij de overeenkomst van opdracht. De vervolgvraag is welke vennootschap als opdrachtgever moet worden aangemerkt: [gedaagde 4] of Plantenkwekerij. [eiseres] heeft haar stelling dat zij (mede) met [gedaagde 4] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagden] onvoldoende onderbouwd. [gedaagden] hebben aangevoerd dat [eiseres] de uit de overeenkomst van opdracht voortvloeiende werkzaamheden bij de Plantenkwekerij heeft uitgevoerd en dat de Plantenkwekerij dan ook als opdrachtgever moet worden aangemerkt. Dit is door [eiseres] onvoldoende weersproken. De omstandigheid de Plantenkwekerij en niet [gedaagde 4] partij is bij de arbeidsovereenkomst die op 22 mei 2013 is gesloten, biedt ook steun aan het oordeel dat de Plantenkwekerij als opdrachtgever moet worden aangemerkt. [eiseres] kan zich met haar vordering tot het betalen van een vergoeding uit hoofde van de overeenkomst van opdracht niet tot [gedaagde 4] moeten wenden.
4.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de door [eiseres] gevorderde vergoedingen ook voor wat betreft de periode 1996 tot 22 mei 2013 moeten worden afgewezen.
4.24.
Voor zover [eiseres] haar vordering tot betaling van een vergoeding heeft gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, wordt de vordering ook op die grondslag afgewezen, aangezien niet is komen vast te staan dat [gedaagde 4] opdrachtgever was.
Vorderingen IV-VI: onrechtmatige uitlatingen en rectificatie
4.25.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagden] en bij haar betrokken partijen onrechtmatige uitspraken over [naam 3] , [eiseres] en de aan hen gelieerde vennootschappen hebben gedaan en doen aan derden in het Westland. Deze uitspraken schaden [naam 3] en [eiseres] en tasten haar eer en goede naam aan. Dit is onrechtmatig en [eiseres] wil dan ook dat deze uitspraken stoppen. Zij vordert in dit verband allereerst dat, samengevat, alle uitingen over [eiseres] en aan haar gelieerde (rechts)personen en/of activiteiten van het internet of enig ander openbaar medium te verwijderen en/of de (aan derden) gedane uitingen te rectificeren en hiervan bewijs te overleggen. Ter onderbouwing beroept [eiseres] zich op een schriftelijk stuk dat door haar als productie 17 is overgelegd, opgesteld door [naam 5] en [naam 11] . Volgens [eiseres] zijn de in het stuk vervatte uitlatingen of vergelijkbare uitlatingen over haar tevens richting derden herhaald c.q. gedaan.
4.26.
Gedaagden hebben betwist dat het als productie 17 overgelegde stuk openbaar is gemaakt en hebben aangevoerd dat het een e-mail betreft van [naam 5] en [naam 11] aan een tweetal notarissen – die uit hoofde van hun ambt gehouden zijn tot geheimhouding – en die niet verder is verspreid. In het licht van deze betwisting heeft [eiseres] haar stelling dat [gedaagden] met productie 17 vergelijkbare uitlatingen aan derden in het Westland heeft gedaan onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft niet onderbouwd welke uitlatingen dan aan welke derden zouden zijn gedaan. Zij heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat en waarom uitlatingen vergelijkbaar met de uitlatingen in productie 17 jegens haar onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld omdat voor die uitlatingen elke feitelijke grondslag ontbreekt. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot verwijdering en rectificatie moet worden afgewezen.
4.27.
[eiseres] vordert daarnaast dat, samengevat, het [gedaagden] wordt verboden om zich negatief over [eiseres] en aan haar gelieerde (rechts)personen en derden uit te laten. Ook deze vordering wordt afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang. De door artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde vrijheid van meningsuiting vormt één van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een verbod tot het doen van uitlatingen, kan slechts toewijsbaar zijn ten aanzien van specifieke, onrechtmatig bevonden uitlatingen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen in de toekomst, tast het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagden] ontoelaatbaar aan.
Vordering VII: vernietiging cessie vordering in rekening-courant
4.28.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de cessie aangaande de vordering in rekening-courant is vernietigd, althans dat de rechtshandelingen waardoor de cessie zou hebben plaatsgevonden worden vernietigd. In de conclusie van antwoord in reconventie ligt zij deze vordering in die zin toe dat zij stelt dat [gedaagde 4] in haar financiële belangen is geschaad door overname van de vordering en dat bij de besluitvorming binnen [gedaagde 4] en Plantenkwekerij sprake is van een tegenstrijdig belang waardoor de besluitvorming op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a en b BW vernietigbaar is.
4.29.
Deze vordering zal worden afgewezen omdat [eiseres] onvoldoende heeft toegelicht waarom zij deze cessie zou kunnen vernietigen. Uit de door [gedaagde 4] overgelegde akte van cessie blijkt niet dat [gedaagde 4] in negatieve zin in haar financiële belangen wordt geschaad door de cessie, omdat de koopprijs van de vordering blijkt is aan het bedrag van [eiseres] aan [gedaagde 4] zal voldoen. Voorts heeft [eiseres] onvoldoende toegelicht waaruit het gestelde tegenstrijdige belang bij de besluitvorming binnen [gedaagde 4] en Plantenkwekerij heeft bestaan.
Vordering I: vordering ex artikel 843a Rv alsmede verzoek ex artikel 22 jo. artikel 162 Rv
4.30.
[eiseres] vordert ex artikel 843a Rv c.q. zij verzoekt ex artikel 22 jo. artikel 162 Rv dat [gedaagden] haar inzage verlenen in diverse administratieve bescheiden die verband houden met [gedaagde 4] en de Plantenkwekerij. Zij voert daartoe aan dat zij op dit moment geen zicht heeft op de verplichtingen die [gedaagde 4] in zich draagt, terwijl deze wel van belang zijn voor haar vordering. Dat [eiseres] die wetenschap niet heeft, is niet aan haar te wijten, maar te wijten aan [gedaagden] die niet tot nakoming c.q. dooronderhandeling bereid zijn geweest. Onder deze omstandigheden is het gerechtvaardigd dat [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld een beperkt onderzoek in de administratie te (laten) verrichten door een onafhankelijk accoutant en in dat verband inzage in de administratie verkrijgt;
4.31.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van de partij die deze bescheiden (iv) te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze regeling strekt tot het opheffen van bewijsnood en biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Voor een geslaagd beroep op artikel 843a Rv dient aan alle vereisten te zijn voldaan.
4.32.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende duidelijk gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden, anders dan dat zij thans geen zicht heeft op de financiële verplichtingen van [gedaagde 4] en kennis van deze verplichtingen wel van belang is voor haar vorderingen. Onduidelijk blijft hoe deze bescheiden haar vorderingen kunnen ondersteunen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit het rechtmatig belang blijkt. Nu het rechtmatig belang ontbreekt, is de vordering alleen al om die reden niet toewijsbaar.
4.33.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering op grond van artikel 843a Rv wordt afgewezen. Voor een bevel als bedoeld in de artikelen 22 jo, 162 Rv ziet de rechtbank op grond van het voorgaande evenmin aanleiding.
Beslagkosten
4.34.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal gelet op de afwijzing van de overige vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Proceskosten
4.35.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] in conventie. De proceskosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op een bedrag van € 17.013, namelijk € 8.519 aan griffierecht en € 8.494 aan salaris advocaat (2 punten x tarief VIII € 4.247). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, begroot volgens de gebruikelijke forfaitaire tarieven van het Liquidatietarief Civiel, dat is nu € 173 aan salaris en daar komen in geval van betekening van het vonnis € 90 en de deurwaarderskosten van het exploot bij. De wettelijke rente over de proceskosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.
in reconventie
Veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en opheffing en doorhaling van de gelegde beslagen
4.36.
De vordering van [gedaagden] met betrekking tot het door [eiseres] gelegde beslag, zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. Aangezien de vorderingen in conventie wordt afgewezen, zal de rechtbank de voorwaardelijke vorderingen beoordelen. [gedaagden] stellen dat door [eiseres] ten onrechte beslag is gelegd op de aan de aandeelhouders geleverde aandelen en het onroerend goed aan het [adres 2] . [gedaagden] hebben schade geleden door het gelegde beslag, welke schade onder meer bestaat uit advocaatkosten en de tijd die [gedaagden] aan de gevolgen en het opheffen van de gelegde beslagen hebben besteed. Voorts hebben [gedaagden] er belang bij dat de beslagen worden opgeheven en doorgehaald. Vanwege het beslag op de aandelen kan er niet tot uitkering van dividend worden overgaan. Daarnaast wordt in het onroerend goed aan het [adres 2] veel geïnvesteerd. [eiseres] heeft betwist dat het beslag onrechtmatig is.
4.37.
Het door [eiseres] gelegde conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat verhaal mogelijk zal zijn voor haar vooralsnog niet vaststaande vordering op [gedaagden] De enkele omstandigheid dat de rechtbank de vorderingen in conventie afwijst, leidt nog niet tot de conclusie dat het beslag onrechtmatig is of moet worden opgeheven. [eiseres] heeft met het oog op een eventueel hoger beroep in deze procedure nog steeds belang bij handhaving van het conservatoir beslag. Artikel 704 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat het beslag van rechtswege vervalt nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Eerst nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zou komen vast te staan dat het beslag onrechtmatig is gelegd en in dat geval is [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan.
4.38.
[gedaagden] hebben onvoldoende uitgelegd waarom er redenen zijn om het beslag vóór dat moment op te heffen (bijvoorbeeld op één van de gronden genoemd in artikel 705 lid 2 Rv) en waarom de gelegde beslagen reeds nu onrechtmatig zouden zijn. Ook in het kader van een door de rechtbank te verrichten belangenafweging, hebben [gedaagden] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden kunnen leiden dat het beslag reeds nu onrechtmatig is en moet worden opgeheven. De enkele omstandigheden dat geen dividend op de aandelen kan worden uitgekeerd en dat wordt geïnvesteerd in het [adres 2] , vormen daarvoor geen aanleiding.
4.39.
De gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door het leggen van beslag, de vordering tot schadevergoeding en verwijzing naar de schadestaat, en de vorderingen tot opheffing en doorhaling van het beslag zullen dan ook worden afgewezen.
Vordering in rekening-courant
4.40.
[gedaagde 4] vordert (onvoorwaardelijk) dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van € 413.226 in verband met een vordering in rekening-courant. Zij voert in dit verband aan dat de Plantenkwekerij per 31 december 2015 een vordering op [eiseres] had uit hoofde van een rekening-courantverhouding tussen partijen, welke vordering aan [gedaagde 4] is gecedeerd. De vordering in rekening-courant bedroeg eind maart 2013 een bedrag van € 636.000, die door mutaties is afgenomen tot een bedrag van € 413.226 per 31 december 2015. Vanaf 1 januari 2016 heeft [eiseres] geen betalingen meer verricht, ondanks verzoeken daartoe van de Plantenkwekerij. [eiseres] heeft het saldo van € 636.000 eind maart 2013 erkend door ondertekening van het vermelde saldo van de rekening-courant verhouding in de aandeelhoudersovereenkomst van 22 mei 2013, welke vaststelling voor partijend bindend is. Daarbij geldt dat [eiseres] niet eenzijdig op door haar eerder meegedeelde posten die de samenstelling van het verschuldigde saldo bepalen kan terugkomen en zij is gebonden aan het eerder door partijen, in de aandeelhoudersovereenkomst van mei 2013, onderling definitief vastgestelde saldo.
4.41.
[eiseres] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de Plantenkwekerij dan wel [gedaagde 4] geen vordering uit hoofde van een rekening-courant verhouding op haar heeft. Zij betwist ten eerste dat de in de gestelde rekening-courant opgenomen posten door de Plantenkwekerij dan wel [gedaagde 4] zouden zijn betaald. Voorts betwist zij de (hoogte van de) gestelde vordering van ofwel de Plantenkwekerij ofwel [gedaagde 4] . Volgens [eiseres] is het onjuist dat met de ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst van 22 mei 2013, waarin slechts in de overwegingen wordt gerept over de onwenselijkheid van een rekening-courant verhouding, de overeenkomst zou kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst. De gevolgen van een vaststelling zoals bedoeld in artikel 6:140 lid 3 BW zien slechts op verjaring of vervaltermijnen van individuele posten die onderdeel uitmaken van een rekening-courant schuld. Daar komt bij dat, aldus [eiseres] , zij bezwaar heeft gemaakt tegen de gepretendeerde rekening-courant vordering, waarna de vordering vanaf 2015 niet meer is terugkomen in de jaarrekeningen van de Plantenkwekerij. Bovendien zijn er schulden van derden in de gestelde rekening-courant verwerkt, terwijl er geen grondslag is om deze vorderingen op [eiseres] te verhalen. [eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de gestelde rekening-courant vordering is verjaard, dat [gedaagde 4] haar recht op terugbetaling daarvan heeft verwerkt, dat de gestelde vordering nog niet opeisbaar is en heeft betwist dat rente over het gestelde saldo verschuldigd te zijn.
4.42.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagden] hebben hun vordering onderbouwd met een Excel-overzicht van het verloop van de rekening-courant verhouding tot en met eind 2015. [eiseres] heeft de in het overzicht opgenomen posten betwist en heeft er onder meer op gewezen dat er schulden van derden in de gestelde rekening-courantverhouding zijn verwerkt, zoals gestelde vorderingen op [bedrijf 4] B.V. voor een bedrag van meer dan € 300.000 en dat er in de gestelde rekening-courantverhouding betalingen aan een tweetal advocatenkantoren zijn opgenomen, terwijl de facturen die daaraan ten grondslag liggen niet aan [eiseres] zijn gericht.
4.43.
De rechtbank constateert dat in het Excel-overzicht van de gestelde rekening-courantschuld van [eiseres] een groot aantal transacties is opgenomen waarbij in de kolom ‘omschrijving’ en/of de kolom ‘klantnaam’ [bedrijf 4] of Kwekerij [bedrijf 4] B.V. is opgenomen. Kwekerij [bedrijf 4] B.V. was een dochteronderneming van [eiseres] [gedaagden] hebben onvoldoende onderbouwd waarom de omvangrijke bedragen die onder verwijzing naar Kwekerij [bedrijf 4] B.V. in het Excel-overzicht zijn opgenomen ten laste van [eiseres] zouden moeten komen. [gedaagden] hebben in het overzicht opgenomen posten ook niet concreet onderbouwd, bijvoorbeeld met facturen of specificaties. De rechtbank laat in het midden of [eiseres] door ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst in 2013 het daarin genoemde saldo van de rekening-courantverhouding heeft erkend. Dat saldo dateert immers van maart 2013, terwijl het saldo dat gevorderd wordt van tweeëneenhalf jaar later dateert (eind 2015). Na maart 2013 zijn er nog vele transacties verwerkt in de rekening-courantverhouding met [eiseres] die niet zijn onderbouwd, waaronder transacties waarbij wordt verwezen naar Kwekerij [bedrijf 4] B.V. Onder die omstandigheden is het saldo van de rekening-courantverhouding per maart 2013 van beperkte betekenis. Nu [gedaagden] hebben nagelaten de vordering in rekening-courant van een nadere onderbouwing te voorzien zal de rechtbank de vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Proceskosten
4.44.
[gedaagden] zullen in reconventie als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de (deels voorwaardelijke) vorderingen in reconventie gedeeltelijk samenhangen met de vorderingen in conventie, wordt voor zowel de eis in reconventie als voor de mondelinge behandeling een half procespunt toegekend. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 3.413 aan salaris advocaat (1 punt × tarief VII € 3.413). Voor de nakosten geldt hetzelfde als hiervoor in 4.35 is overwogen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vorderingen onder II;
5.2.
wijst de overige vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 17.013, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 5.3 opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op in totaal € 3.413;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de in 5.6 opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.