ECLI:NL:RBDHA:2023:13103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/2529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een Ziektewet-uitkering en de eerste ziektedag in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023, in de zaak tussen Asta Leisure Group B.V. en het UWV, wordt de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een werknemer beoordeeld. De werknemer had zich ziekgemeld per 1 oktober 2021, terwijl hij eerder een WW-uitkering had ontvangen. Het UWV had de werknemer een ZW-uitkering toegekend per 4 oktober 2021, maar de eiseres, Asta Leisure Group B.V., betwistte de geldigheid van deze beslissing. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom 1 oktober 2021 als eerste ziektedag is aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en goed onderbouwde beoordeling van arbeidsongeschiktheid door het UWV, vooral wanneer de werkgever de arbeidsongeschiktheid betwist. De rechtbank concludeert dat het UWV niet heeft voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, wat leidt tot de gegrondverklaring van het beroep van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2529

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Asta Leisure Group B.V., gevestigd in Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.M. Michels),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: R. Roos).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[derde-partij], uit [woonplaats], derde partij (hierna: de werknemer)
(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri).

Inleiding

Met het besluit van 6 december 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de werknemer per 4 oktober 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 4 maart 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De werknemer heeft schriftelijk gereageerd.
De werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van de werknemer.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De werknemer is tot 1 oktober 2021 werkzaam geweest als casino medewerker bij eiseres. Op 25 september 2021 heeft de werknemer een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarbij hij als ingangsdatum van de werkloosheid 1 oktober 2021 heeft aangegeven. Met het besluit van 27 september 2021 is aan de werknemer een WW-uitkering toegekend per 1 oktober 2021. Op 14 november 2021 heeft de werknemer zich per 1 oktober 2021 ziekgemeld.
2. Met het primaire besluit heeft het UWV vastgesteld dat de werknemer, in verband met nawerking van de inmiddels beëindigde verzekering, ziek is vanaf 1 oktober 2021 en in verband met de wachtdagen vanaf 4 oktober 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Het UWV heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. Met het besluit van 7 februari 2022 heeft het UWV aangegeven dat de WW-uitkering van de werknemer wordt gewijzigd. Omdat de werknemer vanaf 1 oktober 2021 ziek is wordt zijn WW-uitkering met ingang van 1 oktober 2021 beëindigd en krijgt hij per 4 oktober 2021 (in verband met de wachtdagen) een ZW-uitkering. De WW-uitkering wordt verrekend met de ZW-uitkering. Tegen dit besluit hebben zowel eiseres als de werknemer geen bezwaar gemaakt.
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat aan de werknemer een ZW-uitkering wordt toegekend in verband met arbeidsongeschiktheid per
1 oktober 2021. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Eiseres voert aan dat artikel 46 van de ZW in onderhavige situatie niet van toepassing is, omdat de werknemer op de UWV-vragenlijst juist aangeeft zich in de twaalf maanden voor 14 november 2021 niet eerder te hebben ziekgemeld en hij als reden voor zijn ziekmelding op 10 november 2021 expliciet een latere medische ingreep op 6 december 2021 noemt. De werknemer ontving al vanaf 1 oktober 2021 een WW-uitkering en zijn ziekmelding op 10 november 2021 vond plaats tijdens de WW-uitkeringsduur alsmede na vier weken na datum einde dienstverband (zijnde 30 september 2021). De door het UWV in het besluit van 6 december 2021 gestelde nawerking van een geëindigde verzekering op grond van artikel 46 van de ZW is in dit geval dan ook niet van toepassing nu immers sprake was van verzekering op grond van de WW-uitkering van de werknemer en tevens van ziekmelding na vier weken na einde dienstverband. Daarnaast heeft het bestreden besluit voor eiseres grote financiële consequenties gelet op de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa). Eiseres onderbouwt haar standpunt met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 mei 2017. [1]
6. Niet is in geschil dat het dienstverband van de werknemer is beëindigd met ingang van 1 oktober 2021.
7. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het UWV aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
8. De aan de werknemer met ingang van 1 oktober 2021 toegekende WW-uitkering is bij besluit van 7 februari 2022 ingetrokken, omdat aan de werknemer alsnog ziekengeld per 4 oktober 2021 is toegekend. De omstandigheid dat de werknemer in het zicht van het einde van zijn dienstverband een WW-uitkering heeft aangevraagd en dat de werknemer bij besluit van 27 september 2021 al een WW-uitkering was toegekend met ingang van
1 oktober 2021, dus voordat het primaire besluit was afgegeven, maakt dit niet anders. Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 20 april 2016. [2] Indien, zoals in dit geval, na een WW-toekenning alsnog wordt vastgesteld dat betrokkene direct aansluitend aan het einde van het dienstverband arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW, heeft dat als gevolg dat op grond van artikel 19 van de WW een uitsluitingsgrond voor een WW-uitkering van toepassing is geworden, tenzij die vaststelling in rechte wordt aangetast.
9. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het standpunt van het UWV dat de werknemer op 1 oktober 2021 arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW, juist is.
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB brengt, in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat het UWV het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert. [3] Er bestaat geen aanleiding een geschil in het kader van de ZW als hier aan de orde anders te beoordelen.
11. Eiseres heeft bestreden dat de werknemer op 1 oktober 2021 arbeidsongeschikt in de zin van de ZW was. Eiseres stelt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een medische grondslag of een objectief toetsbare motivering. Uit de in de bezwaarfase ontvangen gedingstukken blijkt naar de mening van eiseres dat het UWV zich hierbij enkel heeft gebaseerd op (haar interpretatie van) een door de werknemer gegeven antwoord op de vragenlijst en op een medisch onderzoeksverslag van 22 juli 2019 (dat gezien de ziekmeldings- en toekenningsdata in geding, elke relevantie mist). Van enig recent(er) nader medisch onderzoek van het UWV is in casu geen sprake geweest, dus ook niet na (of naar aanleiding van) de ziekmelding van de werknemer op 10 november 2021.
12. De werknemer heeft zich met terugwerkende kracht ziekgemeld bij het UWV. Het UWV stelt dat de plausibiliteit van de ziekmelding is getoetst door de verzekeringsarts Roeters, zoals volgt uit het eerstelijnsverslag van 30 december 2021. Ook wordt verwezen naar het document ‘Screening Eerstejaars Ziektewet-beoordeling’ van 29 augustus 2022 waaruit volgens het UWV volgt dat de werknemer niet wordt opgeroepen voor een EZWb, omdat er sprake is van beperkingen waarvoor behandeling wordt ingezet. En deze behandeling dient te worden afgewacht. Uit dit document volgt dat verzekeringsarts De Wit de ontvangen medische informatie heeft bestudeerd. Het is de rechtbank niet bekend welke informatie dit betreft en daarnaast heeft de verzekeringsarts beoordeeld of een EZWb dient plaats te vinden en niet of de eerste ziektedag juist is vastgesteld. De rechtbank merkt op dat aan de beoordeling van de plausibiliteit van de ziekmelding zowel in primo als in bezwaar geen medisch onderzoek door een (verzekerings)arts ten grondslag ligt. Verder blijkt niet dat de werknemer heeft gesproken met een (verzekerings)arts. Ook heeft geen lichamelijk en/of psychisch onderzoek plaatsgevonden. De onderzoekshandelingen die het UWV wel heeft verricht acht de rechtbank onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt dat het UWV een zorgvuldig, deugdelijk en voldoende gemotiveerd medisch onderzoek heeft verricht naar de eerste ziektedag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom 1 oktober 2021 is aangemerkt als eerste ziektedag.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten en ziet geen mogelijkheid om zelf een beslissing over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te nemen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 1 september 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292 en 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1415.