ECLI:NL:RBDHA:2023:13006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening, maar dat de opvangsituatie voor alleenstaande meerderjarige mannen in België onzeker is.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet onmiddellijk opvang zal krijgen na terugkeer in België, maar op een wachtlijst zal worden geplaatst. De Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat er een tekort aan opvangplaatsen is, waardoor alleenstaande mannen niet dezelfde garanties voor opvang hebben als kwetsbare groepen zoals gezinnen en vrouwen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dit geval nog van toepassing is, gezien de onzekere opvangsituatie.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19864
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Coenen),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar België gestuurd. België heeft dit verzoek geaccepteerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van België nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Uit de brieven van de Belgische autoriteiten blijkt namelijk dat eiser als alleenstaande meerderjarige man, niet gelijk na registratie van zijn asielaanvraag opvang zal krijgen. Eiser zal op een wachtlijst worden geplaatst. Hoewel de Belgische autoriteiten in de brief van 9 maart 2023 verklaren dat eiser in de tussentijd voor noodopvang in aanmerking zal komen, blijkt uit deze brief niet dat de noodopvangplekken al daadwerkelijk zijn gerealiseerd en ook niet dat deze plekken voldoende zijn om iedereen die op de wachtlijst staat te voorzien van een plek in de opvang.
Eiser verwijst verder naar het Country Report over België van AIDA van april 2023 en naar zijn persoonlijke ervaringen in België. Eiser heeft weliswaar eerder opvang in België gehad, maar kreeg dit niet direct vanaf het moment dat hij zijn asielaanvraag indiende. Verder verwijst eiser naar verschillende uitspraken van deze rechtbank1 waarin is geoordeeld dat ook met verwijzing naar de twee brieven van de Belgische autoriteiten, verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de opvang voor meerderjarige alleenstaande mannen onzeker is.
3. De rechtbank stelt voorop dat het niet in geschil is dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Uitgangpunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat België zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan in zijn geval niet kan worden uitgegaan.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Uit brieven van de Belgische autoriteiten van 9 en 28 maart 2023 volgt dat België geconfronteerd wordt met een gebrek aan opvangplaatsen. Hierdoor slaagt het Federal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) in België er niet in om elke vreemdeling die in het kader van de Dublinverordening aan België wordt overgedragen en een asielaanvraag indient, onmiddellijk opvang te verlenen. Wegens het gebrek aan plaatsen wordt er voorrang gegeven aan kwetsbare personen: families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Zij krijgen na de registratie van hun asielaanvraag onmiddellijk opvang. Deze toezegging geldt niet voor alleenstaande meerderjarige mannen. Zij worden, na registratie, op een wachtlijst geplaatst voor het krijgen van reguliere opvang. In afwachting daarvan kunnen een aantal vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend terecht in nood- en daklozenopvang van onder andere NGO's.
5. De rechtbank heeft verweerder op de zitting gevraagd naar een update ten aanzien van de opvangsituatie in België. Verweerder kon hier echter geen informatie over verstrekken.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is een alleenstaande meerderjarige man en behoort dus tot de groep Dublinclaimanten die niet onmiddellijk na terugkeer in België een plaats in de opvang zal krijgen, maar op de wachtlijst voor het verkrijgen van reguliere opvang zal worden geplaatst. Weliswaar volgt uit twee brieven van de Belgische autoriteiten dat er voor deze groep medische zorg beschikbaar is en een bepaalde vorm van noodopvang georganiseerd is, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Op basis van de verstrekte informatie is onduidelijk wat de capaciteit van de noodopvangvoorzieningen is en of deze voldoende is om mensen op de wachtlijst daadwerkelijk onderdak te kunnen bieden. In de brieven van 9 en 28 maart 2023 wordt enkel gesproken over 1200 respectievelijk 1500 plaatsen in de Brusselse daklozenopvang, terwijl het aantal personen dat op de wachtlijst staat ten tijde van de brief van 28 maart 2023 aanzienlijk meer bedroeg, namelijk 2750. Informatie over het aantal opvangplaatsen in andere georganiseerde vormen van noodopvang ontbreekt. Er vindt in België ook geen registratie plaats van personen die in
1. Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 27 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5535 en de uitspraak van rechtbank Den Haag van 30 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9838.
de noodopvang verblijven. Eiser stelt daarom terecht dat de opvangsituatie voor de groep personen op de wachtlijst onzeker is. De onduidelijkheid over de capaciteit van de noodopvang voor deze groep klemt temeer nu uit de brief van 28 maart 2023 blijkt dat de wachttermijn voor het verkrijgen van reguliere opvang op dat moment zes maanden of nog langer bedroeg en verweerder geen update kan geven over de huidige situatie.
7. De rechtbank oordeelt verder dat hoewel de Belgische autoriteiten niet onverschillig lijken te staan tegenover de situatie van de opvang van vreemdelingen, er op dit moment en op basis van de nu beschikbare informatie niet valt uit te sluiten dat Dublinclaimanten, zoals eiser, na overdracht aan België als gevolg van het gebrek aan opvang, buiten hun eigen wil en keuzes in een toestand terechtkomen van zeer verregaande materiele deprivatie zoals bedoeld in punt 92 van het arrest Jawo2, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals onderdak, eten en stromend water. Gelet daarop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dan ten aanzien van België voor zover het alleenstaande, meerderjarige mannen als eiser betreft nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt.
Verzoek om aanhouding
8. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder van 8 augustus 2023 om deze zaak aan te houden in afwachting van het antwoord van de Belgische autoriteiten op de vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 juli 20233, af. Verweerder kon namelijk op de zitting geen duidelijkheid geven over de stand van zaken. Niet is duidelijk of deze vragen al gesteld zijn aan de Belgische autoriteiten, of de Belgische autoriteiten antwoord gaan geven op deze vragen en hoe lang het gaat duren voordat de Belgische autoriteiten antwoord zullen geven. Daarbij komt dat het onduidelijk is hoe de gestelde vragen samenhangen met de zaak van eiser, omdat de vragen samen lijken te hangen met een rechtsvraag die in de tussenuitspraak van 19 juli 2023 is geformuleerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorziening. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen en op dit moment onduidelijk is hoe lang dit zal duren en het onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.
3 Zie de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10571.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.