Overwegingen
1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1981] .
Uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze op een onjuiste wijze is uitgereikt. Er is namelijk niet voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het is niet gebleken dat de maatregel van bewaring aan eiser is uitgereikt en dat deze is uitgelegd in een taal die hij verstaat. Eiser spreekt weliswaar Nederlands, maar is geen jurist. Verder blijkt ook niet dat hij geïnformeerd is over de redenen van de maatregel van bewaring, over procedures om de maatregel van bewaring aan te vechten of over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 20231. In deze uitspraak staat dat het ook begrijpelijk moet zijn voor de vreemdeling. De opschriftstelling en ondertekening waarborgt dat er niets
meer veranderd kan worden aan de inhoud, maar waarborgt niet dat eiser het ook daadwerkelijk heeft begrepen. Dat het voorgaande eventueel in het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de maatregel van bewaring is besproken, maakt niet dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.3 van het Vb. Op dat moment zijn namelijk de gronden en individuele omstandigheden nog niet tegen elkaar afgewogen. Omdat het gaat om een onjuiste wijze van uitreiking van de maatregel van bewaring, is er geen ruimte voor een belangenafweging.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5.3, eerste lid, van het Vb staat:
“1. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedure om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maatregel van bewaring rechtsgeldig heeft uitgereikt. In de maatregel zelf staat dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Verweerder heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eisen die zijn genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit het dossier blijkt niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring, aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan stellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
5. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een gebrek. Anders dan de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, is de rechtbank, deze zittingsplaats, van oordeel dat dit gebrek niet zonder meer leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, maar dat er een belangenafweging plaats moet vinden.
6. De rechtbank overweegt dat aan eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring, tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 3 juli 2023, is medegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand. Eiser was hier dus van op de hoogte. Verder is aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Voorafgaand aan het gehoor voor inbewaringstelling is op 3 juli 2023 een piketmelding uitgegaan, deze melding is geaccepteerd door de gemachtigde van eiser. Hiermee is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens, twee dagen nadat de maatregel van bewaring aan eiser was opgelegd, beroep ingesteld. Hoewel dus niet gebleken is dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, namelijk het voorkomen dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond
waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3i heeft betwist. Daartoe voert eiser aan dat in de motivering van deze grond wordt teruggegrepen op een verklaring van eiser uit 2016, waarin hij zegt dat hij naar België zou willen om daar een asielaanvraag in te dienen. Dat is nu niet meer aan de orde. Verder heeft verweerder ter zitting de lichte grond onder 4e laten vallen.
9. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft deze gronden niet betwist. Deze gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Het geschilpunt over de zware grond onder 3i behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien alle persoonlijke feiten en omstandigheden van eiser. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling op 3 juli 2023 heeft eiser gezegd dat hij op een vast adres verblijft. Dit adres had in het kader van de vraag of kon worden volstaan met een lichter middel nader onderzocht moeten worden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft daarbij mogen afwegen dat gezien de gronden en de motivering daarvan een lichter middel niet doeltreffend zal zijn, omdat dit
niet tot het vertrek van eiser zal leiden. Daarbij komt dat het adres dat eiser heeft opgegeven, niet gezien kan worden als vaste woon- en verblijfplaats waar eiser beschikbaar is voor verweerder. Eiser staat niet ingeschreven op deze locatie en het is ook niet mogelijk voor eiser om zich op deze locatie in te schrijven. Eiser kan dus elk moment vertrekken, waardoor hij niet meer beschikbaar is voor verweerder om zijn vertrek naar Marokko te bewerkstelligen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser stelt dat er geen sprake is van zicht op uitzetting. Op 4 juli 2023 heeft verweerder aan het parket Amsterdam in twee specifieke parketnummers gevraagd of er bezwaar bestaat tegen de uitzetting van eiser. Verweerder had eiser echter enkel in bewaring mogen stellen als er een uitdrukkelijk akkoord van het parket Amsterdam was gekomen, voordat de maatregel van bewaring aan eiser was opgelegd. Verweerder heeft dus niet op tijd om akkoord gevraagd. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van eveneens 1 mei 2023.1 Daarbij komt dat het tweede genoemde parketnummer in hoger beroep loopt. Verweerder had apart aan de advocaat- generaal van het ressortparket moeten vragen of er bezwaar tegen de uitzetting van eiser bestaat. De beleidslijn van verweerder (akkoord bij geen bericht van het Openbaar Ministerie (OM)) stamt uit 1999. Niet wordt ingezien waarom in 2023 nog van deze lijn moet worden uitgegaan bij de rechtmatigheidsbeoordeling.
13. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft op 4 juli 2023 een brief naar de VRIS-officier van het Parket OVJ Amsterdam gestuurd, waarin verweerder meedeelt dat eiser in het detentiecentrum in Rotterdam in bewaring verblijft. In de brief wordt gevraagd om de zaaksofficier hierover te informeren en mocht deze het niet eens zijn met de voorgenomen uitzetting, om binnen drie werkdagen te reageren. Niet is gebleken dat is gereageerd op deze brief. Verweerder mag er daarom vanuit gaan dat het OM akkoord is met de uitzetting van eiser. Dat verweerder niet uitdrukkelijk ook een brief heeft gestuurd aan het ressortsparket maakt dit niet anders. Beide parketnummers staan vermeld op de brief, verweerder mag er daarom vanuit gaan dat de zaaksofficier op de hoogte is van de voorgenomen uitzetting van eiser. Daarbij komt dat het ontbreken van bezwaar bij het OM een voorwaarde is voor de uitzetting van eiser en niet voor zijn inbewaringstelling. De uitzettingsdatum van eiser is nog niet bekend. Bij het bekend zijn met de uitzettingsdatum van eiser is verweerder gehouden om contact met het OM te zoeken.2. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is3, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment rechtmatig was.
Conclusie
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504. 15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten wegens de geconstateerde schending van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.