In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een eiser van Afghaanse nationaliteit. Eiser heeft op 27 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 30 mei 2023 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 22 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank heeft ook de verlenging van de beslistermijn door de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtsgeldig was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.