ECLI:NL:RBDHA:2023:1292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit houder, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 13 december 2022, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk aan de eiser een visum heeft verleend, dat minder dan zes maanden verlopen was ten tijde van de asielaanvraag, en dat de Franse autoriteiten het verzoek om overdracht op 24 augustus 2022 hebben aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn gezin in Frankrijk te maken hebben met discriminatie en erbarmelijke omstandigheden voor vluchtelingen. Hij betoogde dat de overdracht naar Frankrijk zou leiden tot schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met het EVRM.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.