Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser](eiser), in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], en
[eiseres](eiseres), te Arnhem,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
8 juli 2020 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met eiseres, en haar gevraagd naar informatie over de toename van hun vermogen. Zij heeft medegedeeld dat contact moet worden opgenomen met hun zoon, de heer [naam] (de zoon). De zoon heeft meegedeeld dat in 2018 een bankrekening is geopend en dat daarop vanaf dat moment geld is gestort voor een islamitische begrafenis. Volgens de zoon is het geld door zijn ouders en door de kinderen bijeengebracht.
- kopieën van alle afschriften van de bankrekening met nummer [bankrekening] (de bankrekening) en eventuele andere betaal- en spaarrekeningen van eisers;
- een schriftelijke verklaring waarin eisers aangeven waarvoor het saldo op de bankrekening bedoeld was;
- voorlopige en definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 van eisers;
- aangifte inkomstenbelasting over 2019.
29 september 2017 € 2.000,-, op 4 juni 2018 € 2.000,-, op 7 augustus 2018 € 5.000,-, op
17 september 2018 € 3.850,-, op 5 oktober 2018 € 3.870,-, op 28 mei 2019 € 3.050,- en op 29 juli 2019 € 3.990,-. Ook is niet in geschil dat het saldo op de bankrekening vanaf
29 juli 2019 € 15.657,72 bedraagt.
€ 816,96. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om, indien wordt geoordeeld dat de boete terecht is opgelegd, de hoogte van de boete ten aanzien van eiseres op het bedrag van
€ 816,96 vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de aflossingscapaciteit van eiseres aldus te hoog heeft vastgesteld. Eiseres heeft haar stelling dat zij geen aflossingscapaciteit heeft ook niet onderbouwd.