ECLI:NL:RBDHA:2023:12849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag is op 3 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontvangen, die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen had moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 1 april 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, is de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld na een ingebrekestelling op 6 maart 2023. Eiseres heeft op 9 juni 2023 beroep ingesteld, dat door de rechtbank als kennelijk gegrond is beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 maart 2023 en besluit om de staatssecretaris een termijn van twintig weken te geven om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Eiseres verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om de staatssecretaris te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twintig weken een besluit bekend te maken. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: R. Ishaak).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag
voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis welke ten behoeve van haar is ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. De aanvraag is op 3 oktober 2022 door verweerder ontvangen. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 1 april 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Met de ingebrekestelling van 6 maart 2023, welke door verweerder op 8 maart 2023 is ontvangen is verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 9 juni 2023 is het beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Indien verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel
8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen het
bestuursorgaan een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de
naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het
derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
5. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een
besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
6. In het geval van eiseres heeft verweerder weliswaar de ontvangst van de aanvraag en de ingebrekestelling bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven voornemens te zijn om herstel verzuim te bieden en heeft verzocht om een termijn van twintig weken op te leggen. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. De benadering door zittingsplaats Arnhem gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er ten aanzien van deze zaak in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast is deze zittingsplaats van oordeel dat meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen, dient te worden gegeven.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat
verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
8. Eiseres verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
9. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is
verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft
verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442 (duizend vierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.