ECLI:NL:RBDHA:2023:12845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.14366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar ouders, zussen en broer, ingediend op 18 mei 2022. De staatssecretaris heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen op de aanvraag had moeten beslissen, maar dat deze termijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 15 februari 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 12 mei 2023 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van acht weken, omdat er in dit geval sprake is van een bijzonder geval. Tevens wordt de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100 per dag te betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 184. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard, het niet-tijdig nemen van een besluit vernietigd, en de staatssecretaris opgedragen om binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14366

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag
voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis welke zij ten behoeve van haar gestelde ouders, zussen en broer op 18 mei 2022 heeft ingediend.
Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. De aanvraag is op 18 mei 2022 door verweerder ontvangen. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 16 november 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Met de ingebrekestelling van 15 februari 2023 - welke door verweerder op 18 februari 2023 is ontvangen - is verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, nadat de wettelijke beslistermijn was verstreken. Op 12 mei 2023 is het beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Indien verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel
8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen het
bestuursorgaan een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de
naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het
derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
5. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een
besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
6. In het geval van eiseres heeft verweerder documenten ingenomen voor onderzoek, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. De benadering van zittingsplaats Arnhem gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er ten aanzien van deze zaak in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast is deze zittingsplaats van oordeel dat meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen, dient te worden gegeven.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat
verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
8. Eiseres verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
9. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is
verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft
verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en het vergoeden van het door eiseres betaalde griffierecht van € 184. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442 (duizend vierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent)
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.