ECLI:NL:RBDHA:2023:12838
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 13 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had de mvv-aanvraag op 11 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had de beslistermijn verlengd naar zes maanden. Na het verstrijken van deze termijn heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat er tot op heden geen besluit is genomen door de staatssecretaris.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt hij tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 418,50, evenals de vergoeding van het betaalde griffierecht van € 184.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen van de Awb en de Vreemdelingenwet 2000, en heeft benadrukt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een besluit vastgesteld op basis van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de noodzaak van een realistische termijn is benadrukt.