ECLI:NL:RBDHA:2023:12760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres behandeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 11 november 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres heeft op 12 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nadat zij de staatssecretaris op 24 mei 2023 in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling geldig is. De staatssecretaris heeft de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- verbeurd.

De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. Eiseres voert aan dat de maximale beslistermijn van negen maanden, zoals bedoeld in de Gezinsherenigingsrichtlijn, wordt overschreden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en past de eerder geformuleerde uitgangspunten toe. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij voornemens is om de aanvraag van eiseres compleet te maken en dat een termijn van acht weken passend is voor het nemen van een besluit.

De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken alsnog een besluit te nemen op de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 1],
geboren op [geboortedatum 2] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2]
[naam 2],
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [nummer 3]
van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: drs. J.A. Albarda).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 11 november 2022.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Eiseres heeft op 11 november 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen
90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [2] In de ontvangstbevestiging van
9 december 2022 is vermeld dat de beslistermijn tot zes maanden wordt verlengd omdat voor het nemen van de beslissing nader onderzoek nodig is. De staatssecretaris had dus uiterlijk op 9 mei 2023 op de aanvraag van eiseres moeten beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris moet beslissen was daarom voorbij op het moment dat eiseres op
24 mei 2023 in gebreke heeft gesteld.
4. Eiseres heeft op 12 juni 2023, dus meer dan twee weken na de ingebrekestelling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De staatssecretaris heeft zich in zijn verweerschrift van 8 augustus 2023 op het standpunt gesteld dat er terecht beroep is ingesteld en dat eiseres, behoudens toepassing van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb, recht heeft op de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,-. Hieruit volgt dat vast staat dat de wettelijke beslistermijn is verstreken, dat de ingebrekestelling van 24 mei 2023 geldig is en dat de staatssecretaris de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit.
5. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [3] geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken waarin de staatssecretaris niet op tijd beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning.
6. Eiseres voert aan dat de maximale beslistermijn van negen maanden, als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, in haar geval wordt overschreden. Ook voert eiseres aan dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In rechtsoverweging 5 van voornoemde uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de termijn van negen maanden ziet op de beslistermijn. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij is de omstandigheid dat de termijn van negen maanden is of wordt overschreden, één van de in deze afweging mee te wegen aspecten. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak op basis van een aantal factoren overwogen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Wat eiseres in dit verband aanvoert, geeft de rechtbank – mede gelet op wat de staatssecretaris in het verweerschrift heeft aangegeven onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [4] van
8 juli 2020 [5] – geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De rechtbank past daarom ook in de zaak van eiseres de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten toe.
8. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat hij voornemens is een mogelijkheid te bieden om, wat betreft het paspoort van eiseres, de aanvraag compleet te maken en dat, hiermee rekening houdend, een termijn van acht weken passend is. Daarbij heeft de staatssecretaris aangegeven dat indien uit de reactie op die herstelmogelijkheid blijkt dat nader onderzoek nodig is in de vorm van een DNA-onderzoek, een aanvullende termijn van twaalf weken passend is om een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tegen deze achtergrond bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na dagtekening van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend maken.
9. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [6] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 8 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 7.500,-. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen wanneer de staatssecretaris de termijn van acht weken overschrijdt tenzij de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, in welk geval de dwangsom pas begint te lopen als de staatssecretaris de termijn van twintig weken overschrijdt.
10. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd. Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. De staatssecretaris is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 8 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, de onder 9 genoemde rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en de onder 10 genoemde bestuurlijke dwangsom wordt vastgesteld.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 0,5). Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen;
- indien de staatssecretaris nader onderzoek nodig vindt, draagt de rechtbank de staatssecretaris op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend ie gemaakt.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.