In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsdocument voor een Chinese eiseres, die sinds 1999 in Nederland verblijft. De eiseres, die samen met haar Nederlandse partner en twee meerderjarige kinderen in Nederland woont, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het EU-recht, specifiek verwijzend naar het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had echter het bezwaar van de eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard, omdat zij niet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht voldeed. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juli 2023, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar identiteit en nationaliteit niet voldoende had aangetoond, wat essentieel was voor de beoordeling van haar verblijfsrecht. De verklaringen van de Chinese autoriteiten konden haar identiteit niet bevestigen, en de overgelegde documenten waren niet gelegaliseerd. De rechtbank concludeerde dat er geen afgeleid verblijfsrecht kon ontstaan, omdat de kinderen van de eiseres inmiddels meerderjarig waren en er geen afhankelijkheidsrelatie was aangetoond. De rechtbank erkende echter dat er een motiveringsgebrek was, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom geen ambtshalve toetsing had plaatsgevonden op basis van artikel 8 van het EVRM. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de eiseres.