ECLI:NL:RBDHA:2023:12754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.8535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende identiteit en nationaliteit, motiveringsgebrek bij toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsdocument voor een Chinese eiseres, die sinds 1999 in Nederland verblijft. De eiseres, die samen met haar Nederlandse partner en twee meerderjarige kinderen in Nederland woont, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het EU-recht, specifiek verwijzend naar het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had echter het bezwaar van de eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard, omdat zij niet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht voldeed. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juli 2023, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar identiteit en nationaliteit niet voldoende had aangetoond, wat essentieel was voor de beoordeling van haar verblijfsrecht. De verklaringen van de Chinese autoriteiten konden haar identiteit niet bevestigen, en de overgelegde documenten waren niet gelegaliseerd. De rechtbank concludeerde dat er geen afgeleid verblijfsrecht kon ontstaan, omdat de kinderen van de eiseres inmiddels meerderjarig waren en er geen afhankelijkheidsrelatie was aangetoond. De rechtbank erkende echter dat er een motiveringsgebrek was, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom geen ambtshalve toetsing had plaatsgevonden op basis van artikel 8 van het EVRM. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8535

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Volker en mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.Y. Siu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Rikken. Verder is verschenen [naam2], de partner van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en de Chinese nationaliteit te hebben. Zij verblijft sinds 25 februari 1999 in Nederland met haar Nederlandse partner [naam2] en haar twee kinderen: [naam 2], geboren op [geboortedatum 2], en [naam 3], geboren op [geboortedatum 3]. Eiseres is nooit in het bezit geweest van een verblijfsvergunning.
2. Op 1 mei 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toetsing aan het EU-recht en verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw. [1] Zij stelt dat zij als derdelander-ouder een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [2] op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [3]
3. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vichez voldoet. De kinderen van eiseres zijn inmiddels meerderjarig. Daarnaast heeft eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft geen identificerend document overgelegd. Verder hebben de Chinese autoriteiten haar identiteit en nationaliteit niet kunnen bevestigen. De verklaringen van het dorpscomité [naam 4] en het volksbestuur [naam 5] zijn niet gelegaliseerd en er kan daarom niet van de inhoud van deze verklaringen worden uitgegaan. Tot slot is niet gebleken dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres en haar kinderen. Er heeft daarom ook geen afgeleid verblijfsrecht kunnen ontstaan op grond van het arrest K.A. [4]
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ze haar identiteit wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt met haar eigen verklaringen en de overgelegde schriftelijke verklaringen van het dorpscomité en het volksbestuur. Verweerder had dit in samenhang moeten beoordelen. Dat volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 30 mei 2023. [6] Daarnaast heeft eiseres nog steeds belang bij de beoordeling of zij een verblijfsrecht zou kunnen hebben gekregen op het moment dat de kinderen minderjarig waren. Dit kan namelijk leiden tot een voortgezet verblijfsrecht. Daarnaast stelt eiseres dat er een afhankelijkheidsrelatie is tussen haar en de kinderen in de zin van het arrest K.A. Ze heeft de volledige verantwoordelijkheid gehad voor de zorg en opvoeding van haar kinderen en er bestaat een zeer hechte band tussen hen. Tot slot had verweerder de bevoegdheid om ambtshalve te toetsen of er een verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 8 van het EVRM. [7] Verweerder had moeten motiveren waarom van deze bevoegdheid geen gebruik is gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder stelt terecht dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez, nu de kinderen ten tijde van het bestreden besluit een meerderjarige leeftijd hebben bereikt. [8] Wel moet voor de vaststelling of mogelijk sprake is een voortgezet verblijfsrecht van eiseres worden beoordeeld of eiseres een afgeleid verblijfsrecht had op basis van genoemd arrest toen haar kinderen nog minderjarig waren. [9]
6. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De eigen verklaringen van eiseres zijn hiervoor niet voldoende. Eiseres heeft geen identificerende documenten overgelegd. Daarnaast is gebleken dat de Chinese autoriteiten haar identiteit en nationaliteit niet kunnen bevestigen. De door eiseres overgelegde schriftelijke verklaringen van het dorpscomité [naam 4] en het volksbestuur [naam 5] zijn niet gelegaliseerd. Verweerder heeft dus niet van de inhoud van deze documenten hoeven uitgaan. Daarbij komt dat deze verklaringen zijn gebaseerd op informatie die door eiseres is verstrekt.
7. Omdat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, kan niet worden vastgesteld dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Gelet hierop kan ook geen voortgezet verblijfsrecht zijn ontstaan. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kinderen, zoals bedoeld in het arrest K.A. [10] Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de kinderen van eiseres beiden studeren en een bijbaan hebben. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er een dusdanige afhankelijkheid bestaat dat eiseres en haar minderjarige kinderen op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Eiseres heeft dan ook niet onderbouwd dat haar kinderen gedwongen zouden worden om de Europese Unie te verlaten op het moment dat de aanvraag van eiseres wordt afgewezen.
8. Eiseres wordt wel gevolgd in haar standpunt dat verweerder had moeten motiveren waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om ambtshalve te toetsen of eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. [11] Eiseres heeft in de gronden van beroep tegen het eerder vernietigde besluit op bezwaar immers een expliciet beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Hier is in het bestreden besluit ten onrechte niet op ingegaan. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft met het verweerschrift en ter zitting echter alsnog een voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan zijn ambtshalve bevoegdheid om te onderzoeken of eiseres in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. De vaststelling of er een verblijfsvergunning kan worden verstrekt op grond van artikel 8 van het EVRM vergt meer tijd en capaciteit dan waar de huidige procedure voor is ingericht. Indien eiseres van mening is dat ze recht heeft op een dergelijke vergunning, dient ze een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Nu verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [12]
9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- (duizendzeshonderdvierenzeventig euro);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- (honderdvierentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
8.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2272.
9.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:645.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, punt 65. ECLI:EU:C:2018:308.
11.Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.
12.Algemene wet bestuursrecht.