ECLI:NL:RBDHA:2023:12745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
23/1385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bezoldiging wegens langdurig ziekteverzuim en de toepassing van het buitensporigheidsvereiste

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verlaging van de bezoldiging van eiser, die langdurig ziek is. Eiser, werkzaam als paskamermedewerker Podologie bij het Militair Revalidatie Centrum, is sinds 8 november 2019 volledig uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. De staatssecretaris van Defensie heeft in een besluit van 20 oktober 2020 de bezoldiging van eiser met 30% verlaagd, omdat zijn ziekteverzuim langer dan 12 maanden duurt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard in een besluit van 9 januari 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 juli 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en enkele andere vertegenwoordigers. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de adviezen van de afdeling Bijzondere Medische Beoordelingen en de werkplekaanpassingen die al jaren nodig waren maar niet zijn doorgevoerd. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn klachten in overwegende mate door de werkomstandigheden zijn veroorzaakt, en dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven in het re-integratietraject.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de staatssecretaris op goede gronden berust en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 augustus 2023 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.M. Soentjens),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Inleiding

In het besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser geïnformeerd over het feit dat zijn bezoldiging met ingang van 8 november 2020 voor 70% wordt doorbetaald omdat eisers ziekteverzuim langer duurt dan 12 maanden.
In het besluit van 9 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn verder verschenen [naam 1] en kolonel [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was aangesteld bij het burgerpersoneel en heeft de functie van paskamermedewerker Podologie bij het Militair Revalidatie Centrum vervuld. Hij is met ingang van 8 november 2019 volledig uitgevallen wegens ziekte (lichamelijke en psychische klachten). Op 16 december 2022 heeft de afdeling Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) geadviseerd dat er geen aanleiding bestaat het loon (volledig) door te betalen in het tweede ziektejaar.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft op grond van artikel 26, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Ibbad) eisers aanspraak op bezoldiging verlaagd met 30%. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat geen sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 26, vierde lid, van het Ibbad.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het was al jaren bekend dat er werkplekaanpassingen dienden plaats te vinden op eisers werkplek. Daar is sinds 2004 niets mee gedaan, zodat de uitval van eiser is veroorzaakt door de aard van de hem opgedragen werkzaamheden. Ook werd eiser structureel overbelast, waarvoor hij eerder al eens is uitgevallen.
Daarnaast zijn de bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 26 van het IBBAD gelegen in de uiterst laakbare opstelling van verweerder in de eerste twee ziektejaren van eiser. Zo is er in het eerste ziektejaar bijna niets gedaan aan re-integratie en heeft verweerder geweigerd om eiser te laten re-integreren in zijn eigen functie.
Verweerder heeft meer gedaan om te zorgen dat eiser niet in zijn eigen functie of überhaupt nog bij defensie kon gaan werken dan dat hij zich heeft ingespannen om de re-integratie te laten slagen. Eiser heeft dit als pestgedrag ervaren en is er nog zieker van geworden.
Het UWV erkent dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen.
4. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat eiser niet onderbouwd heeft dat sprake was van overbelasting. Daartoe heeft verweerder een aantal verslagen van de bedrijfsarts overgelegd. De oorzaak van het verzuim was medisch (uitval van de linkerarm vanwege eisers spierziekte) maar ook de verstoorde verhoudingen met collega’s speelden mee. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van buitensporige werkomstandigheden. Tot slot geeft verweerder aan dat er wel degelijk werkplekaanpassingen hebben plaatsgevonden met daglicht lampen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] dient ter beantwoording van de vraag of de ontstane klachten van eiser in overwegende mate zijn veroorzaakt door het werk, naarmate de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, in meerdere mate sprake te zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of de werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Zoals de hoogste bestuursrechter herhaaldelijk heeft overwogen [2] ligt in het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering besloten dat geen rekening hoeft te worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Voor zover de werkomstandigheden van een betrokkene hem of haar juist vanwege de subjectieve omstandigheid van zijn of haar verhoogde kwetsbaarheid te veel zijn geworden, is niet voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid.
6. De rechtbank is van oordeel dat het in deze beroepszaak niet van belang is of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen in het re-integratietraject. In dit beroep is alleen de vraag aan de orde of eisers ziekte in overwegende mate is veroorzaakt door het werk dat eiser moest doen. Nu eiser geen (begin van) bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn uitval een gevolg was van werkomstandigheden met een buitensporig karakter, was er geen noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te doen. Het verzoek van eiser ter zitting om hiervan alsnog een onderbouwing aan te mogen leveren wijst de rechtbank af. Het had op weg van eiser gelegen dit eerder in de procedure te onderbouwen. Het had eiser, bijgestaan door een professioneel gemachtigde, duidelijk moeten zijn dat een dergelijke onderbouwing van belang is in deze zaak. Dit betekent dat het beroep van eiser op artikel 26, vierde lid, van het Ibbad niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit berust op goede gronden. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 4 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX3244 en uitspraak van 11 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0030
2.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2270