ECLI:NL:RBDHA:2023:12650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en heeft geen bewijs geleverd dat zijn aangifte in Duitsland niet is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser niet heeft aangetoond dat dit beginsel in zijn geval niet van toepassing is.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de geboortedatum die door de staatssecretaris is gehanteerd onjuist is, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser wordt geacht te worden overgedragen aan Duitsland, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18703
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk acht voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte tegenwerpt dat hij geen onderbouwing heeft gegeven van zijn aangifte in Duitsland. Hij heeft in zijn gehoor en in de zienswijze onderbouwd hoe hij door de politie in Duitsland verkeerd is behandeld, onder meer door zijn aangifte niet op te nemen. Hier is geen onderbouwing van te geven met stukken, eenvoudigweg omdat door de politie geen aangifte is opgenomen. Daarmee verkeert eiser in bewijsnood en overmacht om daarover stukken te overleggen. De staatssecretaris heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij overgedragen kan worden, ondanks de weigering om zijn aangifte op te nemen. Overdracht aan Duitsland is daarom in strijd met het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris mag ten aanzien van Duitsland in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in onder meer de uitspraken van 9 november 20172 en 26 maart 20193 bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het bij voorkomende problemen voor hem niet mogelijk zou zijn om te klagen bij de Duitse autoriteiten. De enkele stelling van eiser dat zijn aangifte niet is opgenomen is onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Eiser heeft noch door onderbouwing met stukken noch anderszins op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt dat hij een serieuze poging heeft ondernomen om aangifte te doen. De staatssecretaris heeft zijn oordeel hierover in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en hoefde in wat eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Geboortedatum
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte vasthoudt aan de geboortedatum 1 september 2002 en is er niet deugdelijk toegelicht waarom dit is gebeurd. De staatssecretaris is ten onrechte afgegaan op de geboortedatum van de Ausweiss. Eiser heeft zijn juiste geboortedatum ook bij de vreemdelingenpolitie opgegeven.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd waaruit zijn gestelde geboortedatum van [geboortedatum 1] 1982 blijkt. Hij heeft enkel zijn Ausweiss overgelegd, waaruit de geboortedatum [geboortedatum 2] 2002 blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat de geboortedatum van eiser niet kan worden gewijzigd zonder identificerende documenten van eiser waaruit blijkt dat hij een andere geboortedatum heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd op het punt dat hij werd gevolgd door allerlei mensen en dat hij daarmee vaak de deur niet uit durfde te gaan. Dit is een bijzondere en individuele omstandigheid waarop de staatssecretaris niet voldoende op heeft gemotiveerd.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft zijn stelling dat hij werd gevolgd door allerlei mensen niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris heeft hierin geen reden hoeven zien die maakt dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.