ECLI:NL:RBDHA:2023:12636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan [naam 3]. De rechtbank heeft op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eisers hebben hun aanvragen op 11 februari 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 12 augustus 2022 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, is het beroep gegrond verklaard.
Eisers hebben de rechtbank verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken alsnog te beslissen, met een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval, en heeft besloten dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en heeft hij de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers ter hoogte van € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.