ECLI:NL:RBDHA:2023:12634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en was gericht op de overdracht van de eiser aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 augustus 2023 is opgeheven, omdat de eiser was overgedragen aan Duitsland. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel. De rechtbank heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het onrechtmatig verblijf en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit, als terecht beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in het proces van overdracht aan Duitsland en dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten.

De rechtbank heeft voorts opgemerkt dat klachten over het regime binnen het detentiecentrum niet ter beoordeling van de bewaringsrechter staan en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij zelfstandig naar Duitsland wilde terugkeren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 17 augustus 2023 opgeheven omdat eiser is overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingebesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. Namens eiser is gesteld dat geen sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft meermaals verklaard dat hij zelfstandig wil vertrekken naar Duitsland. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat had moeten worden volstaan met een lichter middel en dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser voert tot slot aan dat hij in bewaring een streng regime ondergaat, waarbij hij door personeelstekorten in het detentiecentrum 23 uur per dag opgesloten zit.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Op het moment van de inbewaringstelling bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgen verschillende treffers met Roemenië, Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland. Vervolgens is gebleken dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling ook verklaard dat hij in Duitsland een asielaanvraag heeft gedaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en de lichte gronden 3b, 3d, 4a en 4c terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft bij aankomst in Nederland geen melding gedaan van zijn onrechtmatig verblijf en aanwezigheid bij de Korpschef. Door zich niet te melden heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken en niet voldaan aan de verplichting conform artikel 4.39 van het Vb 2000 (3b en 4a). Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, nu eiser niet beschikt over een grensoverschrijdingsdocument (3d). Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van overige grond 3a achterwege.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van toepassing van een lichter middel, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat daaruit een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Ook het feit dat eiser heeft aangegeven zelfstandig naar Duitsland te willen terugkeren maakt niet dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiser heeft zijn bereidheid om zelfstandig terug te keren onvoldoende gestaafd en beschikte tijdens de inbewaringstelling maar ook daarna niet over een geldig reisdocument (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3663). Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens de behandeling van zijn asielprocedure in Nederland omstreeks 12 februari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken zonder de behandeling van zijn asielaanvraag af te wachten. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts onvoldoende gebleken van persoonlijke belangen of bijzondere omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien om eiser niettemin een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend aan de overdracht heeft gewerkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder op dag vijf van de inbewaringstelling een eerste overdrachtshandeling heeft verricht, namelijk een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Verder is op 3 augustus 2023 een claimverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten en op 7 augustus 2023 is het claimakkoord ontvangen. Op diezelfde dag is een overdrachtsbesluit genomen. Op 16 augustus 2023 is eiser overgedragen aan Duitsland. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. Verweerder heeft hiermee bovendien voldaan aan de termijnen voor inbewaringstelling zoals omschreven in artikel 28 van de Dublinverordening.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van het strenge en beperkte regime waarmee eiser stelt in detentie te maken te hebben gekregen, dat voor klachten over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum een andere rechtsgang openstaat. Wat eiser aanvoert heeft betrekking op de toepassing van het regime in detentie en dat is niet iets dat ter beoordeling van de bewaringsrechter staat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710). Verweerder heeft bovendien ter zitting bevestigd dat ten tijde van de bewaring van eiser in het DTC te Rotterdam vreemdelingen niet standaard, als onderdeel van het algemene regime, 23 uur per dag opgesloten hebben gezeten.
10. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.