ECLI:NL:RBDHA:2023:12625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17991en NL23.18083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 31 juli 2023, zijn de beroepen van drie eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 20 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat hij Frankrijk verantwoordelijk achtte voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, wat inhoudt dat hij ervan uitgaat dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt met betrekking tot de opvang van asielzoekers. Eisers voerden aan dat Frankrijk niet voldoet aan deze verplichtingen, onderbouwd met een AIDA-rapport en medische klachten van de eisers. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de argumenten van eisers niet voldoende waren om aan te tonen dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met hun mensenrechten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in dit geval geen aanleiding had om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen op basis van bijzondere omstandigheden. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen en dat zij worden overgedragen aan Frankrijk. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17991 en NL23.18083

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiser], eisers V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. S. Oukil), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 20 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Frankrijk verantwoordelijk acht voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en [tolk] als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het besluit over het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers verwijzen naar het AIDA rapport over Frankrijk van mei 2023 (update 2022), waaruit blijkt dat Frankrijk niet voldoet aan de opvangverplichtingen voor kwetsbare asielzoekers. Uit het rapport volgt onder andere dat kwetsbare asielzoekers niet altijd worden achterhaald met een interview en dat bij dit interview geen tolk aanwezig is, Dublinclaimanten zelf voor vervoer moeten zorgen, asielaanvragen niet gelijk worden geregistreerd en maar 62% van alle asielzoekers in 2022 adequaat is opgevangen in Frankrijk. Eiseres [eiseres 1] heeft last van hartkloppingen, kortademigheid, rusteloosheid en slapeloosheid. Daarnaast heeft zij last van een angststoornis en depressiviteit, waarvoor ook medicatie voorgeschreven heeft gekregen, wat is onderbouwd met een verklaring van maart 2023 van een psychiater uit Turkije. Eiseres [eiseres 2] heeft last van paniekaanvallen, wat blijkt uit haar patiëntendossier van de Gza. Deze medische klachten zijn aanleiding geweest voor een transfer van eisers van een noodopvang naar een reguliere opvang. Eisers zijn daarom kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel2, waardoor individuele garanties moeten worden verkregen voordat zij worden overgedragen aan Frankrijk. Daarnaast heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K..3 De staatssecretaris heeft verder ten onrechte het belang van het kind niet meegewogen. Het is in het belang van het kind om een stabiele omgeving te hebben en dat de asielverzoeken van eisers door de staatssecretaris in behandeling wordt genomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2021 en van 9 maart 2022. Het is aan eisers om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM6 en artikel 4 van het Handvest, omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hier niet in geslaagd. Uit het door eisers aangehaalde AIDA-rapport komt geen wezenlijk ander beeld naar voren van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan naar voren komt in de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken van 16 juni 2021 en 9 maart 2022. Met hetgeen eisers hebben aangevoerd ten aanzien van de medische zorg in Frankrijk is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Frankrijk niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. Uit het AIDA-rapport waar eisers naar verwijzen blijkt weliswaar onder meer dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot de gezondheidszorg en dat er beperkte gezondheidszorg aanwezig is voor asielzoekers met psychische problemen, maar uit het rapport blijkt niet dat er in zijn
2 Uitspraak van het EHRM, 2 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
3 Uitspraak van het Hof van justitie van de EU, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Frankrijk niet terecht kunnen voor mogelijke noodzakelijke behandelingen. De staatssecretaris gaat er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht vanuit dat eisers in Frankrijk voor de medische en psychische problemen kunnen worden behandeld. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor zij de hoge drempel van bijzondere kwetsbaarheid halen in de zin van het arrest Tarakhel. De staatssecretaris heeft verder terecht geconcludeerd dat in de situatie van eisers niet wordt voldaan aan de criteria uit het arrest C.K.. Uit de medische stukken die zijn overgelegd is niet gebleken dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eisers. In het kader van het belang van het kind is volgens artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening de situatie van de minderjarige zoon van eisers onlosmakelijk verbonden met die van eisers. De staatssecretaris heeft in de verklaringen en medische stukken geen aanleiding hoeven zien dat overdracht niet in belang van het kind is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het gedwongen verplaatsen naar Frankrijk heeft zodanige consequenties op eisers dat zij van mening zijn dat de staatssecretaris het asielverzoek aan zich had moeten trekken. Eisers verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 12 december 2022. Hieruit volgt dat de enkele stelling dat er sprake is van medische voorzieningen in Frankrijk, onvoldoende is, kijkend naar de omstandigheden van het geval. De staatssecretaris dient de omstandigheden betrokken te worden bij de vraag of de staatssecretaris het asielverzoek aan zich dient toe te trekken. Daarnaast was Frankrijk enkel een doorreisland, zij hebben daar nooit asiel willen vragen.
9. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als eisers op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in hun geval van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid en heeft een ruime mate van bestuurlijke vrijheid om deze hardheidsclausule al dan niet toe te passen. De rechtbank toetst deze beslissing van de staatssecretaris daarom terughoudend.
10. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in de omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat de staatssecretaris een uitzondering had moeten maken. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, dat dit een andere situatie ging. Daar was sprake van een mogelijk suïciderisico, er was aangetoond dat overdracht aan Frankrijk blijvende en verregaande gevolgen zou hebben en dat het gedrag van de vreemdeling op een kind van acht jaar zou lijken. Dit zijn omstandigheden die bij eisers niet spelen. Ten slotte is de intentie van eisers niet bepalend bij de toepassing
8 NL21.18106 (niet gepubliceerd).
van de criteria van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen en dat zij worden overgedragen aan Frankrijk. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.