ECLI:NL:RBDHA:2023:12569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Poolse nationaliteit, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en voerde aan dat er geen zware gronden waren die de bewaring konden dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat de gronden voor de maatregel, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren. De rechtbank oordeelde dat er voldoende risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Daarnaast voerde eiser aan dat het gebruik van handboeien tijdens zijn transport naar het verhoor onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende had toegelicht waarom dit nodig was. De rechtbank erkende dat er een gebrek was in de uitleg over het gebruik van handboeien, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, gezien de belangen die met de bewaring waren gediend. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wees het beroep van eiser ongegrond af. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 7 augustus 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Op 15 augustus 2023 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een nader stuk aan het digitale dossier toe te voegen. Op 16 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3c en stelt dat hij nooit een besluit heeft ontvangen waarin hem is aangezegd Nederland te verlaten. Eiser stelt zich derhalve op het standpunt dat er geen zware gronden zijn die de maatregel kunnen dragen en dat de maatregel daarom onrechtmatig is.
4. De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 19 mei 2023 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Blijkens het proces-verbaal van uitreiking bij het besluit van 8 augustus 2023 is dit besluit op 30 juni 2023 aan eiser uitgereikt met behulp van een tolk Pools. In het gehoor van inbewaringstelling heeft eiser het voorgaande bevestigd. Zware grond 3c is daarom feitelijk juist en terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De lichte gronden heeft eiser niet betwist en de rechtbank stelt vast dat deze eveneens feitelijk juist zijn. De zware grond en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen
5. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie [1] gebruik heeft gemaakt van handboeien gedurende het transport naar een plaats bestemd voor verhoor. Uit de stukken blijkt namelijk niet welke feiten en omstandigheden aanleiding hebben gegeven voor het gebruik van handboeien. De enkele melding dat eiser onder invloed was van alcohol is daarvoor onvoldoende. Eiser beroept zich op een uitspraak van de Afdeling [2] van 29 oktober 2022. [3] Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn overbrenging onrechtmatig is. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig aan eiser opgelegd.
6. In de brief van 10 augustus 2023 erkent verweerder dat onvoldoende is toegelicht welke feiten en omstandigheden het gebruik van handboeien vereisten. Verweerder stelt zicht op het standpunt dat als gevolg daarvan de overbrenging en ophouding onrechtmatig hebben plaatsgevonden, maar dat de daaropvolgende belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
7. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een gebrek in het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling de bewaring pas onrechtmatig maakt als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [4] De rechtbank is van oordeel dat van zo’n situatie hier geen sprake is. In eisers geval zijn er, zoals onder rechtsoverweging 4 is opgenomen, voldoende gronden waaruit blijkt dat sprake is van een onttrekkingsgevaar. Verweerder wijst er bovendien terecht op dat het transport van eiser maar tien minuten heeft geduurd, zodat de periode van inzet van de handboeien ook maar kort is geweest. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de belangen van de inbewaringstelling, het onrechtmatig gebruik van de handboeien niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Uit artikel 5.3 van het Vb en artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn [5] volgt dat vreemdelingen die in bewaring worden gehouden, onmiddellijk schriftelijk en in een taal die zij verstaan, op de hoogte worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. De rechtbank heeft verweerder verzocht om nadere informatie teneinde te kunnen vaststellen of is voldaan aan de vereisten uit voornoemde artikelen .
9. In zijn brief van 15 augustus 2023 meldt verweerder dat er geen separaat proces-verbaal is opgemaakt met betrekking tot de uitreiking van de maatregel. Verweerder stelt eiser geen grond heeft ingediend dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb en dit geen kwestie van openbare orde is, zodat de rechtbank dit niet ambtshalve hoeft te toetsen.
10. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie [6] en de uitspraak van de Afdeling [7] volgt dat de rechtbank gehouden is de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve te toetsen. Hieronder valt ook de vraag of het uitreiken van de maatregel van bewaring is geschied conform de voorwaarden gesteld in artikel 5.3 van het Vb.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Er is dan ook sprake van een gebrek. Dit gebrek maakt echter niet dat de bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarnaast is aan eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling medegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Verder is van belang dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Gelet op dit alles leidt het geconstateerde gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend.
12. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de
rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [8] Ook met
inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment
onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Gelet op de geconstateerde gebreken, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van 5 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:987.
5.Richtlijn 2013/33/EU.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
7.Zie de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
8.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.