ECLI:NL:RBDHA:2023:12558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/6864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had zich ziekgemeld en ontving een Ziektewet-uitkering, maar het UWV besloot op 19 juli 2022 dat hij per 25 juli 2022 geen recht meer had op deze uitkering omdat hij geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Eiser ging hiertegen in beroep, stellende dat er geen adequaat arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden en dat het UWV in strijd had gehandeld met de Wet WIA en de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar na een medisch en arbeidskundig onderzoek in 2020 was geconcludeerd dat hij voor bepaalde functies geschikt was. Het UWV baseerde zijn besluit op rapporten van verzekeringsartsen die de geschiktheid van eiser voor deze functies bevestigden. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser per 25 juli 2022 geschikt was voor zijn arbeid en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. De rechtbank vond dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.P.J. Franssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Met het besluit van 19 juli 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 25 juli 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij geschikt is bevonden voor “zijn arbeid”.
Met de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 5 oktober 2022 is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als reach- en heftruckchauffeur voor gemiddeld 36 uur per week. Hij heeft zich ziekgemeld voor dit werk op 21 maart 2019, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Vanwege een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft in 2020 een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen arbeid. Wel heeft hij vijf passende functies kunnen selecteren. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 89,12%.
2. Vervolgens heeft eiser een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Eiser heeft zich op 8 april 2021 opnieuw ziekgemeld en het UWV heeft hem per 8 juli 2021 een ZW-uitkering toegekend.
3. Eiser is weer opgeroepen voor een spreekuur in verband met een (nieuwe) EZWb. De verzekeringsarts heeft een FML opgesteld van 12 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 17 juni 2022 geconcludeerd dat eiser ook op grond van de FML van 12 mei 2022 geschikt is voor twee van de in 2020 geduide functies, namelijk productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code: 111180) en monteur printplaten (SBC-code: 267051). Vervolgens heeft het UWV de besluiten genomen als genoemd in de inleiding.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser per 25 juli 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij zijn arbeid kan verrichten.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 4 oktober 2022. In beroep heeft het UWV een rapport van de verzekeringsarts B&B van 22 maart 2023 ingediend. Hierin heeft de verzekeringsarts B&B gesteld dat (naast de in 2020 geduide functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code: 111180) en monteur printplaten (SBC-code: 267051)) ook de in 2020 geduide functie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code: 111010) geschikt is voor eiser.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Eveneens heeft het UWV geen besluit afgegeven naar aanleiding van de bevindingen die voortvloeien uit het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in het kader van de EZWb. Eiser vindt dan ook dat het UWV heeft gehandeld in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het rechtszekerheidsbeginsel. Indien het besluit van 19 juli 2022 moet worden opgevat als een besluit naar aanleiding van de EZWb heeft te gelden dat dit besluit moet worden herroepen, omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen, niet deugdelijk is gemotiveerd en het UWV in strijd heeft gehandeld met de wet. Deze onjuistheden en onvolkomenheden die kleven aan het besluit van 19 juli 2022 heeft het UWV met het bestreden besluit niet hersteld. Het gevolg hiervan is dat zolang het onderzoek in het kader van de EZWb niet op de juiste wijze is afgerond, eiser aanspraak maakt op voortzetting van de ZW-uitkering. Indien het besluit van 19 juli 2022 moet worden opgevat als een besluit naar aanleiding van een enkelvoudige zaak (medische zaak) heeft het UWV in strijd gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel aangezien het UWV heeft nagelaten op een inzichtelijke en begrijpelijke manier te motiveren waarom de functies van productiemedewerker en monteur printplaten geschikte functies voor eiser zijn. Verder dient het besluit te worden herroepen, omdat de arbeidsdeskundige beoordeling ontbreekt bij de EZWb van 12 mei 2022. Mocht achteraf blijken dat het UWV het arbeidskundig rapport niet heeft meegestuurd dan heeft het UWV gehandeld in strijd met het beginsel van
(de rechtbank begrijpt: het verbod van)detournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel. Door geen volledig procesdossier te versturen is eiser in zijn belangen geschaad.
7. Rekening houdend met de gestelde beperkingen in de FML van 12 mei 2022 zijn de geduide functies voor eiser niet passend, omdat sprake is van een overschrijding van de items deadlines, persoonlijk verhoogd risico, lopen, verstoord dag-nachtritme, concentratieproblemen en werktijden (er is geen rekening gehouden met beperkt om in de nacht te werken en dat eiser is aangewezen op regelmatige werktijden. Daarnaast is eiser meer beperkt voor dynamische handelingen en statische houdingen.

Het toetsingskader

8. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Bij een ziekmelding na een EZWb (en betrokkene heeft niet in enig werk hervat) wordt als eigen arbeid aangemerkt gangbare arbeid, zoals blijkt uit de EZWb. Het gaat er daarbij om dat ten minste drie functies (met elk minimaal drie arbeidsplaatsen) geschikt moeten zijn. [1]
9. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.

Wat vindt de rechtbank

10 De vraag is of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht per 25 juli 2022 heeft beëindigd, omdat eiser geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde drie van de in 2020 geduide functies. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
11. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser geschikt is tot het verrichten van drie van de in 2020 geduide functies. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De rechtbank stelt voorop dat de FML van 12 mei 2022 het uitgangspunt is. Aan de hand van die FML moet worden bekeken of tenminste drie van de in 2020 geduide functies voor eiser geschikt zijn. De verzekeringsarts B&B heeft in de rapporten van 4 oktober 2022 en 22 maart 2023 geoordeeld dat en gemotiveerd waarom dat het geval is. Omdat het UWV pas met het rapport van de verzekeringsarts B&B van 22 maart 2023 heeft voldaan aan het toepasselijke toetsingskader, kleeft aan de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV heeft het gebrek met dit laatste rapport naar het oordeel van de rechtbank hersteld. Niet is gebleken dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit is benadeeld, omdat hij namelijk geschikt blijft voor drie van de in 2020 geduide functies en hij heeft in beroep op het rapport van de verzekeringsarts B&B kunnen reageren. Dit maakt dat de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeert.
13. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring, zoals hier aan de orde, gaat het uitsluitend om de vraag of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, in dit geval drie van de in 2020 geduide functies. Daarbij moet de rechtbank beoordelen of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
Medisch onderzoek
14. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gezien en psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. Het onderzoek heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
15. De rechtbank is ook niet gebleken dat de verzekeringsarts B&B een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op inhoudelijke en overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. In het rapport van 22 maart 2023 heeft de verzekeringsarts B&B, in reactie op het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat en waarom er geen medische redenen zijn om meer beperkingen aan te nemen die maken dat eiser de geduide functies niet kan uitvoeren. Gelet op de gemotiveerde en inzichtelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B, ziet de rechtbank geen reden aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser.
16. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV eiser terecht met ingang van 25 juli 2022 in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde drie van de in 2020 geduide functies.
Geen strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA niet van toepassing
17. Eiser stelt dat de bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank is dit niet met eiser eens en vindt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het UWV het besluit voldoende heeft gemotiveerd. De omstandigheid dat geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden maakt ook niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. In artikel 2, zesde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat van arbeidskundig onderzoek kan worden afgezien als de verzekeringsarts vaststelt dat betrokkene niet ongeschikt is tot het verrichten van zijn laatst uitgeoefende arbeid. Volgens vaste rechtspraak volgt hieruit dat de geschiktheid voor het eigen werk, in dit geval drie van de in 2020 geduide functies, door de verzekeringsarts zelfstandig, dus zonder arbeidskundige bemoeienis, kan worden vastgesteld, mits hij een voldoende duidelijk beeld heeft van de aard en zwaarte van het werk. [2] Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts B&B hier geen duidelijk beeld van heeft gehad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het dossier beschrijvingen van de functies en de functiebelasting zitten waarvan de verzekeringsarts B&B kennis heeft kunnen nemen. Eiser stelt verder dat sprake is van strijd met het verbod van detournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel, omdat het UWV hem niet alle stukken, waaronder het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 juni 2022, heeft toegestuurd en eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Ook dit is de rechtbank niet met eiser eens. Het UWV heeft toegelicht dat de stukken tijdens de bezwaarprocedure aan eiser zijn doorgestuurd en dat zij geen belang heeft bij het achterhouden van het rapport. Daarnaast heeft eiser tijdens de beroepsprocedure deze stukken in ieder geval ontvangen. De rechtbank merkt in dit verband verder op dat het UWV in het verweerschrift heeft toegelicht dat de verzekeringsarts uit zorgvuldigheid advies heeft gevraagd aan de arbeidsdeskundige. Maar ook zonder het arbeidskundig rapport van 17 juni 2022 was het UWV tot een gelijke uitkomst gekomen. Een arbeidskundig rapport was dan ook niet nodig. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
18. Nu het hier een beslissing over de ZW betreft, kan de rechter het standpunt van eiser dat het UWV heeft gehandeld in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA niet volgen. Het betreft hier een ZW-beslissing, waarbij dit artikel niet van toepassing is.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht besloten om per 25 juli 2022 de ZW-uitkering van eiser te beëindigen, omdat hij per die datum geschikt is voor zijn arbeid, zijnde drie van de in 2020 geduide functies.
20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
21. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook dient het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672
2.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 5 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3088 en 30 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3537.