ECLI:NL:RBDHA:2023:12439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
09/109806-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en rijden onder invloed met ernstige verkeersdelicten

Op 22 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die op 27 april 2023 in Alphen aan den Rijn twee pogingen heeft gedaan om een politieambtenaar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft met zijn auto eerst een politieambtenaar meegesleurd door achteruit te rijden met een geopende portier en vervolgens op hem ingereden. Tijdens deze incidenten was de verdachte onder invloed van amfetamine en niet in het bezit van een rijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een tijdsbestek van nog geen 15 minuten meerdere ernstige verkeersdelicten heeft gepleegd, waaronder het rijden door rood licht en met een snelheid tot 160 km/u. De verdachte was bang voor aanhouding en heeft geprobeerd te vluchten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en rijden onder invloed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden en 2 weken hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €600 aan de benadeelde partij, een politieambtenaar, die door de gedragingen van de verdachte immateriële schade heeft geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/109806-23
Datum uitspraak: 22 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats]
op dit moment gedetineerd in P.I. Alphen, Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. van der Wulp en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.M. Langereis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn auto, terwijl [slachtoffer] in het geopende bijrijdersportier stond, hard achteruit is gereden en/of (vervolgens) (toen [slachtoffer] voor de auto stond) met slippende banden hard is opgetrokken in de richting van [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn een voertuig, te weten een auto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 630 microgram per liter bloed amfetamine bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3.
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn en/of te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de openbare weg, waar onder de N207 en/of de N11 en/of op de Halve Raak en/of de Boskoopseweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- meermalen, althans eenmaal, door rood is gereden en/of
- een of meer bochten met (te) hoge snelheid heeft genomen (waardoor die auto in een slip raakte) en/of
- hard heeft opgetrokken, terwijl er iemand (politie) voor zijn auto stond en/of
- met veel te hoge snelheid heeft gereden (tot 160 km/u), en/of
- met die te hoge snelheid meerdere auto heeft ingehaald en/of
- bij die acties op de weghelft voor tegenliggers heeft gereden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn en/of te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de openbare weg, waar onder de N207 en/of N11 en/of op de Halve Raak en/of de Boskoopseweg
- meermalen, althans eenmaal, door rood is gereden en/of
- een of meer bochten met (te) hoge snelheid heeft genomen (waardoor die auto in een slip raakte) en/of
- hard heeft opgetrokken, terwijl er iemand (politie) voor zijn auto stond en/of
- met veel te hoge snelheid heeft gereden (tot 160 km/u), en/of
- met die te hoge snelheid meerdere auto heeft ingehaald en/of
- bij die acties op de weghelft voor tegenliggers heeft gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
4.
hij op of omstreeks 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, N11, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en tot bewezenverklaring van de eveneens onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, en tot bewezenverklaring van het onder 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 (zowel wat betreft de poging doodslag als de poging tot zware mishandeling) en 2.
Met betrekking tot de feiten 3 (met uitzondering van een paar verweten gedragingen) en 4 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Daar waar dit is aangewezen, zal de rechtbank nader ingaan op hetgeen door de raadsvrouw en de verdachte is aangevoerd.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de impliciet primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de (niet betwiste) feiten
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd – het volgende vast. Deze feiten en omstandigheden zijn door de verdachte bekend en niet door de verdediging betwist.
Aanleiding
Op 27 april 2023 wilden twee politieambtenaren (hierna ook [slachtoffer] en [verbalisant] ), rijdende in een dienstvoertuig, een BMW tot stilstand brengen. De BMW stond gesignaleerd als ‘spookvoertuig’, omdat deze nergens stond geregistreerd. Deze auto (met een Engelse indeling) werd door de verdachte bestuurd. De verdachte echter negeerde meerdere door verbalisanten gegeven (stop)tekens en heeft - na door rood licht te zijn gereden en een afslag met hoge snelheid te hebben genomen - de macht over het stuur verloren, waarna de auto in een slip is geraakt.
Het eerste incident: met geopende deur achteruit rijden met [slachtoffer] in de deuropening
Door de slip kwam de BMW - in de tegengestelde richting van de rijrichting - met de voorzijde in de richting van het dienstvoertuig stil te staan. [verbalisant] heeft toen het dienstvoertuig met de neus bijna tegen de BMW aangezet, zodat hij niet weg kon door naar voren te rijden. [slachtoffer] is hierop naar de BMW gerend en heeft het portier aan de rechterzijde geopend. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de bestuurder op deze plek zou zitten maar vanwege die Engelse indeling – stuur aan de andere kant -, bleek de bijrijder aan deze kant te zitten. Vervolgens heeft [slachtoffer] , staande in de deuropening met het portier geopend, de bijrijder aan zijn kleding vastgepakt en zowel hem als de verdachte duidelijk gemaakt dat zij moesten stoppen met rijden en uit het voertuig moesten komen. In plaats daarvan heeft de verdachte gas gegeven en is achteruit gaan rijden. [slachtoffer] kreeg hierop een klap van de portierdeur in zijn rug en kon niet meer wegkomen. De verdachte bleef achteruit rijden, waardoor [slachtoffer] een aantal meter werd meegesleurd. Nadat [slachtoffer] achter de portierdeur vandaan heeft weten te komen is de BMW tot stilstand gekomen.
Het tweede incident: optrekken in de richting van [slachtoffer]
Op het moment dat de BMW tot stilstand was gekomen stond de BMW met de voorzijde richting [slachtoffer] . De linker achterband bevond zich boven de rand van het gras van de berm, en was daar vast komen te zitten. De verdachte heeft vervolgens gas gegeven, waarbij het linker achterwiel draaide en in eerste instantie geen grip kreeg in de berm en op het wegdek. De verdachte trok vervolgens verder op en reed naar voren richting [slachtoffer] , die op een korte afstand van de BMW op het wegdek stond (volgens de berekening van de raadsvrouw zo’n 4 meter). Omdat [slachtoffer] niet meer op tijd weg kon komen en bang was dat de verdachte hem zou aanrijden
,heeft hij zijn dienstwapen getrokken en op de verdachte gericht. De verdachte heeft hierop naar rechts gestuurd en is langs [slachtoffer] en over de (verhoogde) middenberm weggereden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Evenmin volgt volgens haar uit het dossier dat er sprake is van een poging hiertoe omdat er geen begin van uitvoering is geweest. Een en ander geldt volgens de raadsvrouw zowel voor de gedragingen afzonderlijk bekeken als in onderlinge samenhang. En tenslotte heeft zij aangevoerd dat het handelen van de verdachte met de auto niet geschikt was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Poging tot zware mishandeling?
Juridisch kader
Er is ingevolge artikel 45, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) sprake van een strafbare poging indien:
het voornemen van de dader
zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Ad a voornemen / opzet tot zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling, zoals de verdachte impliciet subsidiair wordt verweten, dient eerst te worden vastgesteld dat er sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] .
De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om überhaupt iemand te raken, laat staan [slachtoffer] letsel toe te brengen, maar dat hij in paniek was en koste wat kost weg wilde vluchten voor de politie. Dit omdat zijn uitlevering naar Polen was verzocht, om een aldaar opgelegde gevangenisstraf van ruim 2 jaar uit te zitten.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden dat de verdachte wat betreft het eerste en het tweede incident vol opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag ligt dan voor of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Juridisch kader
De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Of dit in een concreet geval moet worden aangenomen is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van het eerste incident
Vastgesteld is reeds dat de verdachte, terwijl [slachtoffer] in de deuropening stond, met zijn auto achteruit is gereden, waarbij de deur tegen [slachtoffer] is aangebotst en de verdachte hem zo een aantal meter heeft meegesleurd. [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij hierdoor met moeite overeind kon blijven en met alle macht wilde wegkomen omdat hij bang was om onder de het voertuig te komen.
Opgemerkt zij dat de rechtbank geen aanleiding ziet aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Zijn verklaring is begrijpelijk en wordt bevestigd door de bevindingen van [verbalisant]
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de verdachte in een auto van redelijke omvang en massa (zie foto’s bij bewijsmiddel 3) zat, als ‘sterke’ verkeersdeelnemer, en [slachtoffer] lopend was, als ‘zwakke’ verkeersdeelnemer, met – naar algemene ervaringsregels – de aanmerkelijke kans op zwaar letsel indien de verdachte [slachtoffer] zou hebben aangereden of [slachtoffer] tijdens het wegvluchten zou zijn gevallen en onder de auto van de verdachte terecht zou zijn gekomen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte met de auto, terwijl [slachtoffer] in het linker portier stond, gas heeft gegeven. Hij gaf flink gas, omdat [slachtoffer] het geluid van slippende banden hoorde en de verdachte is achteruit gereden. [slachtoffer] heeft daardoor een klap met het portier gekregen en is meegesleurd, waarna de verdachte vervolgens nog door is blijven rijden.
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet is vast komen met welke snelheid de verdachte heeft gereden, dat ‘hard’ achteruit rijden in een handgeschakelde auto vanuit stilstand in dit geval niet mogelijk is en dat de verdachte (dus), zoals door hem ter zitting is verklaard, slechts langzaam heeft gereden. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer, nu in het licht van de hierboven uiteengezette omstandigheden het rijgedrag van de verdachte, nog los van zijn snelheid, zodanig was dat er sprake was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Hoewel het door [slachtoffer] waargenomen geluid van slippende banden erop wijst dat verdachte met enige snelheid achteruit is gereden had [slachtoffer] zelfs bij een geringe snelheid door de confrontatie met de deur kunnen vallen en onder de auto terecht kunnen komen, met een reële kans op zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De rechtbank is, anders dan door de raadsvrouw betoogd, verder van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, ook bewust heeft aanvaard. De hierboven door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dat heeft aanvaard. Daar komt nog bij dat de verdachte heeft verklaard dat hij koste wat kost de politie wilde ontvluchten.
Tussenconclusie
De rechtbank komt derhalve ter zake van het eerste incident tot het oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het tweede incident
Vastgesteld is reeds dat nadat de verdachte vanuit stilstand met slippende banden is opgetrokken om (uit de berm) weg te komen, zoals op de foto van het bandenspoor (bijlage bij bewijsmiddel 3) is te zien. De verdachte is aldus naar het oordeel van de rechtbank hard gas gevend en optrekkend recht op [slachtoffer] afgereden die op korte afstand, zo’n 4 meter voor hem, op het asfalt stond en niet meer kon vluchten. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een zeer reële kans op zwaar lichamelijk letsel. Ook hier leidt de omstandigheid dat de precieze snelheid waarmee de verdachte reed niet vastgesteld kan worden, niet tot een ander oordeel. Het handelen van de verdachte als sterke verkeersdeelnemer bracht in de gegeven omstandigheden ook zonder dat de concrete snelheid kan worden vastgesteld een zeer reële kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] als zwakke verkeersdeelnemer mee.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat [slachtoffer] heeft verklaard dat de motor van de BMW veel toeren maakte, dat de banden een slippend geluid maakten en dat de BMW vanaf een korte afstand zijn richting op reed. Hij was bang was dat de verdachte hem zou aanrijden. Daar komt nog bij dat de verdachte naar zijn zeggen “koste wat kost” de politie wilde ontvluchten.
Contra-indicatie?
Omdat [slachtoffer] niet meer kon vluchten en bevreesd was te worden aangereden heeft [slachtoffer] naar eigen zeggen zijn vuurwapen getrokken en heeft deze op de verdachte gericht, waarna de verdachte naar rechts heeft gestuurd en hard is weggereden. Deze verklaring wordt door [verbalisant] bevestigd. De verdachte heeft hierover bij de politie verklaard: “Ik raakte in paniek en ik wilde vluchten. En zeker toen ik die pistool zag.”
De rechtbank ziet in het op het allerlaatste moment opzij sturen door de verdachte, waardoor een botsing met [slachtoffer] op het uiteindelijk toch niet is gevolgd, niet als een contra-indicatie voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans nu dit – mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – op het allerlaatste moment opzij sturen en in volle vaart wegrijden eerder lijkt te zijn ingegeven uit angst te worden neergeschoten dan het willen voorkomen van een aanrijding.
Tussenconclusie
De rechtbank komt derhalve ook ter zake van het tweede incident tot het oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ad b Begin van uitvoering?
Juridisch kader
Voor een strafbare poging is voorts vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat er wat betreft beide incidenten geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Zij heeft daartoe in het kader van incident 1 aangevoerd, zo de rechtbank begrijpt, hetgeen zij deels ook in het kader van de hierboven uiteengezette en door de rechtbank weerlegde verweren heeft betoogd. Uit haar berekeningen en de situatie ter plaatse volgt volgens de raadsvrouw dat de verdachte niet hard heeft kunnen rijden. In het kader van incident 2 is volgens de raadsvrouw door de verbalisanten niet verklaard dat de verdachte [slachtoffer] tot dichtbij is genaderd toen hij naar voren reed en heeft [slachtoffer] ook niet opzij hoeven springen. De verdachte heeft immers tijdig zijn stuur naar rechts gedraaid. De verdachte heeft in paniek willen vluchten en daarnaar gehandeld. Aldus betrof het geen gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op voltooiing van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank verwerp dit verweer.
Inzake incident 1volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte op enig moment het gaspedaal van zijn BMW hard heeft ingedrukt, terwijl [slachtoffer] in de portierdeur stond, en dat hij vervolgens achteruit is blijven rijden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat zijn gedraging (naar de uiterlijke verschijningsvorm) was gericht op de voltooiing van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dus van een begin van uitvoering daartoe.
Inzake incident 2volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte vervolgens vanuit stilstand hard gas heeft gegeven teneinde grip te krijgen en vervolgens recht op een zich op een zeer korte afstand op het asfalt bevindende [slachtoffer] is toegereden, waardoor [slachtoffer] niet meer kon vluchten en zijn vuurwapen heeft getrokken (en vervolgens in volle vaart over de middenberm is doorgereden). Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat zijn gedraging (naar de uiterlijke verschijningsvorm) was gericht op de voltooiing van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dus van een begin van uitvoering daartoe.
Ondeugdelijke poging
De raadsvrouw heeft ten slotte nog betoogd dat er sprake was van – zo de rechtbank begrijpt - een relatief ondeugdelijke poging, aangezien vanwege de geringe snelheid van de auto ten tijde van het eerste en tweede incident, geen zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen veroorzaken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen door haar is uiteengezet in het kader van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ter zake van beide incidenten.
Conclusie
Met het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde rijden onder invloed van amfetamine. Zij heeft hiertoe aangevoerd - kort gezegd - dat niet is voldaan aan de vereisten van artikelen 16 en 17 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in verkeer (hierna het Besluit), zodat de hiermee in strijd verkregen uitslag van het bloedonderzoek niet tot het bewijs mag worden gebezigd.
De officier van justitie heeft verzocht het verweer op beide punten te verwerpen.
De rechtbank verwerp het verweer ten aanzien van beide punten en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 16 van het Besluit dient onderzoek naar het afgenomen bloedmonster binnen vier weken na ontvangst daarvan onderzocht te zijn. De datum van ontvangst door het laboratorium was 2 mei 2023. Het onderzoek is vervolgens afgerond op 31 mei 2023. Dat is vier weken plus een dag en dus een overschrijding van één dag. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is hiermee echter niet de met artikel 16 van het Besluit beoogde strikte waarborg geschonden, zodat de rechtbank zal volstaan met de constatering van het verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv).
Vervolgens is het rapport op 9 juni 2023 in ontvangst genomen door de politie, waarna de verdachte binnen een week na ontvangst van het onderzoeksverslag schriftelijk in kennis is gesteld van het recht op tegenonderzoek. Dit verslag is op 14 juni 2023 per post naar het huisadres van de verdachte gestuurd. Aan de kennisgeving hiervan zijn geen formele betekeningsvoorschriften verbonden.
Dat de verdachte op dat moment ter zake van onderhavige feiten in detentie zat, waarvan justitie op de hoogte was, en er geen vertaling in de Poolse taal van voormelde uitslag heeft plaatsgevonden, maakt dan ook - anders dan gesteld door de raadsvrouw - niet dat het onderzoeksresultaat niet juist ter kennis van de verdachte is gebracht en om die reden niet tot het bewijs zou mogen worden gebezigd. Te meer niet daar de verdachte ten tijde van de bloedafname in de Poolse taal is gewezen op diens recht op tegenonderzoek.
De rechtbank merkt daarbij op dat het voorschrift van artikel 17 Besluit dat de verdachte binnen een week na ontvangst door de opsporingsinstantie schriftelijk in kennis wordt gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek, op zich een strikte waarborg betreft (vgl. Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1793). Verondersteld dat dit schriftelijk in kennis stellen in dit geval niet binnen een week heeft plaatsgevonden, brengt die enkele omstandigheid echter niet met zich dat die strikte waarborg niet is nageleefd. De overschrijding van die termijn leidt immers niet tot aantasting van de betrouwbaarheid van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994, tenzij vast komt te staan dat als gevolg van de termijnoverschrijding de verdachte geen reële mogelijkheid meer heeft gehad om het tegenonderzoek te doen uitvoeren (vgl. Hoge Raad 4 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:180). De verdachte behoudt dat recht tot een half jaar na de datum van dagtekening van het onderzoeksrapport, zo volgt uit artikel 20 lid 1 Besluit. Die termijn liep op het moment van sluiting van het onderzoek ter terechtzitting nog en de verdachte had dus nog de mogelijkheid om een tegenonderzoek te doen uitvoeren. De raadsvrouw heeft evenwel gesteld van een tegenonderzoek af te hebben gezien omwille van de voortgang van het strafproces jegens de verdachte en het voorkomen van een langere tijd in voorarrest.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank het onderzoeksresultaat kan bezigen tot het bewijs.
Ten aanzien van feit 3 primair
De raadsvrouw heeft zich wat betreft feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij heeft bepleit dat
- de verdachte heeft verklaard dat hij slechts eenmaal door rood is gereden;
- het niet vast staat dat de verdachte de bocht in te hoge snelheid heeft genomen, omdat de snelheid niet vaststaat, en de verdachte niet hard heeft opgetrokken terwijl er iemand voor zijn auto stond, een en ander zoals zij eerder heeft aangevoerd.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn auto, terwijl [slachtoffer] in het geopende bijrijdersportier stond, achteruit is gereden en (vervolgens) (toen [slachtoffer] voor de auto stond) met slippende banden hard is opgetrokken in de richting van [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
2.
hij op 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn een voertuig, te weten een auto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 630 microgram per liter bloed amfetamine bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3. primair
hij op 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn en/of te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de openbare weg, waar onder de N207 en/of de N11 en/of op de Halve Raak en/of de Boskoopseweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- meermalen door rood is gereden en
- bochten met (te) hoge snelheid heeft genomen (waardoor die auto in een slip raakte) en
- hard heeft opgetrokken, terwijl er iemand (politie) voor zijn auto stond en
- met veel te hoge snelheid heeft gereden (tot
150km/u), en
- met die te hoge snelheid meerdere auto heeft ingehaald en
- bij die acties op de weghelft voor tegenliggers heeft gereden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
4.
hij op 27 april 2023 te Alphen aan den Rijn als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, N11, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van vrijwillige terugtred, aangezien hij tijdig zijn auto naar rechts heeft afgebogen. De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw daarmee doelt op wat zij hierboven het tweede incident heeft genoemd.
Van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr is sprake is, als de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit het strafdossier volgt, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, dat de verdachte nadat hij vol gas had gegeven en richting [slachtoffer] was gereden die op korte afstand van hem stond, naar rechts heeft gestuurd. Hij is daarna om [slachtoffer] heen doorgereden en heeft hem niet geraakt. Hij heeft echter pas naar rechts gestuurd nadat [slachtoffer] zijn vuurwapen had getrokken en dat wapen op de verdachte had gericht.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred. Het voorgenomen misdrijf is in belangrijke mate niet voltooid door een externe omstandigheid, namelijk het door [slachtoffer] richten van een vuurwapen op de verdachte.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, betekent dit dat de verdachte strafbaar is voor beide onder feit 1 ten laste gelegde gedragingen (incidenten).

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tot een ontzegging motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden en ter zake van feit 4 wordt veroordeeld tot 2 weken hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om te volstaan met een straf conform voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk deel.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van nog een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, aangezien noch het bevel tot inverzekeringstelling, noch het bevel gevangenhouding en noch het bevel bewaring niet naar het Pools vertaald.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft twee maal geprobeerd met zijn auto aan [slachtoffer] , een politieambtenaar, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem eerst achteruitrijdend een aantal meters mee te sleuren met zijn geopende autoportier en vervolgens door op hem in te rijden. Hierna heeft hij met een hoge snelheid meerdere ernstige verkeersdelicten gepleegd. De verdachte was hierbij onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid amfetamine. Verdachte was ook niet in het bezit van een rijbewijs en dat is hij nooit geweest. Dit alles heeft plaatsgevonden in een tijdsbestek van nog geen 15 minuten.
Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft daarbij alleen maar oog gehad voor zijn eigen belang om zo snel mogelijk weg te komen: hij wilde koste wat kost een aanhouding voorkomen. Het feit heeft een forse impact gehad op [slachtoffer] , zo blijkt uit de toelichting op zijn verzoek tot een schadevergoeding. Hij is voorzichtiger geworden in zijn werk en denkt vaker na over de mogelijke gevolgen als hij een bestuurder aan de kant zet.
Verdachte heeft daarnaast de levens van anderen in gevaar gebracht door met veel te hoge snelheid meerdere ernstige verkeersovertredingen te begaan. Hij heeft blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van enig besef van de grote gevaren die het op de bewezen verklaarde wijze besturen van een auto teweegbrengt voor het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de verkeersveiligheid.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen strafbare feiten waarbij geweld wordt gepleegd tegen of waardoor een dreigende situatie ontstaat voor personen met een publieke taak, zoals politieambtenaren, in beginsel een hogere straf dan gebruikelijk. Immers, zij moeten er - in het belang van de openbare orde en de veiligheid - bij uitstek op kunnen rekenen dat zij bij de uitvoering van hun werkzaamheden gevrijwaard blijven van tegen hen gerichte vormen van geweld of dreiging daarmee.
De rechtbank verwerpt het verweer dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, omdat de beslissingen inzake het voorarrest niet in de Poolse taal zijn vertaald, nu de wet dat niet verplicht en evenmin blijkt dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 juni 2023. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerder is veroordeeld voor drugs(gerelateerde)- en vermogensdelicten. Voorts is door de Poolse autoriteiten diens overlevering verzocht voor het uitzitten van een gevangenisstraf van 2,5 jaar.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de strafoplegging in soortgelijke zaken alsmede de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding gelet op diens op handen zijnde uitlevering aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank zal de verdachte daarnaast voor na te melden duur de bevoegdheid ontzeggen tot het besturen van motorrijtuigen.

7.De vordering van de benadeelde partij ende schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich inzake feit 1 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,00 ter zake van door hem geleden immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit
- primair dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in diens vordering, nu zij vrijspraak heeft verzocht;
- subsidiair de vordering af te wijzen, nu de vordering alleen wordt onderbouwd door het proces-verbaal van de politieambtenaar met een beschrijving van de pijn. Er is geen letsel vastgesteld en er is geen medische verklaring van een deskundige, zodat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet blijkt verder dat er sprake is van geestelijk letsel of aantasting van de eer of goede naam;
- meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw de vordering te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 600,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 april 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 8, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3 primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 primair tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
24 (vierentwintig) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 4 tot:
hechtenis voor de duur van 2 (twee) WEKEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 600,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen.
Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
mr. E. Boot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2023.