ECLI:NL:HR:2023:180

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21/03479
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van cannabis en de strikte waarborgen van bloedonderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van cannabis, waarbij het bloedonderzoek een cruciale rol speelde. Het hof had vastgesteld dat de termijn van een week, zoals voorgeschreven in artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, was overschreden. De uitslag van het bloedonderzoek was pas op 12 maart 2019 aan de verdachte medegedeeld, terwijl het rapport al op 26 februari 2019 was opgemaakt. De vraag die centraal stond was of deze termijnoverschrijding betekende dat de strikte waarborg, bedoeld om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen, niet was nageleefd.

De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet automatisch leidt tot de conclusie dat de strikte waarborg niet is nageleefd. Het hof had overwogen dat de verzenddatum van de uitslag niet afdoet aan de onderzoeksresultaten zelf. De Hoge Raad bevestigde dat de voorschriften van artikel 17 van het Besluit niet bedoeld zijn om de juistheid van het onderzoek te waarborgen, maar eerder om de verdachte tijdig op de hoogte te stellen van de resultaten en zijn recht op tegenonderzoek. De Hoge Raad concludeerde dat er geen onjuiste rechtsopvatting was en dat de overschrijding van de termijn niet leidde tot een aantasting van de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van de strikte waarborgen in het strafrecht, maar ook de noodzaak om deze in de context van de zaak te beoordelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03479
Datum14 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2021, nummer 21-003281-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“op 24 januari 2019 te Utrecht, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.”
2.2.2
De aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter houdt ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende in:
“De politierechter constateert dat een bloedonderzoek heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 12 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna te noemen: het Besluit). (...) Nadat de politie het onderzoeksrapport heeft ontvangen, moet de verdachte op grond van artikel 17 van het Besluit binnen een week schriftelijk in kennis worden gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek.
(...) Tot slot kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de politie binnen een week de onderzoeksresultaten schriftelijk aan de verdachte heeft medegedeeld. De brief is pas op 12 maart 2019 aan verdachte verstuurd, terwijl het rapport al op 26 februari 2019 is opgemaakt.
De vraag doet zich voor of deze (geschonden) voorschriften onderdeel uitmaken van het stelsel van ‘strikte waarborgen’ waarmee het bloedonderzoek is omringd, bij niet naleving waarvan het resultaat van het laboratoriumonderzoek niet voor het bewijs kan worden gebezigd. De Hoge Raad heeft op 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:2502 - kort gezegd - aangegeven dat tot dat stelsel van strikte waarborgen die bepalingen behoren die ertoe strekken de juistheid te waarborgen van het resultaat van de analyse.
De politierechter overweegt als volgt. Uit de wetsgeschiedenis van het Besluit (Staatsblad 2016, 529, met nota van toelichting), kan niet worden afgeleid dat de voorschriften van artikel (...) 17 van het Besluit zijn bedoeld om de juistheid van het onderzoek te waarborgen.
Gezien de samenhang met artikel 18, 19 en artikel 20 van het Besluit (regels omtrent aanvullend- of tegenonderzoek en de verplichting tot vernietiging van het bloed een half jaar na dagtekening van het rapport), is met de voornoemde voorschriften kennelijk beoogd het onderzoek niet onnodig lang te laten duren en de verdachte snel op de hoogte te brengen van de resultaten, met het oog op eventuele effectuering van het recht op tegenonderzoek en de verplichting tot vernietiging van het bloed na zes maanden.
(...)
Tot slot valt niet in te zien waarom de verzendingstermijn van één week als bedoeld in artikel 17 van het Besluit ertoe zou strekken om de juistheid van de analyse te waarborgen. De verzenddatum doet immers niet af aan de inhoud van de onderzoeksresultaten.
Gelet op de genoemde omstandigheden is de politierechter van oordeel dat de in artikel (...) 17 van het Besluit opgenomen voorschriften niet ertoe strekken de juistheid te waarborgen van het resultaat van de analyse. Deze voorschriften behoren dus niet tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd. De onderzoeksresultaten worden voor het bewijs gebezigd.
(...)
Al het voorgaande neemt niet weg dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Van enig nadeel dat de verdachte heeft geleden is echter niet gebleken. De politierechter laat het dus bij een constatering van het vormverzuim.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen - zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde - van belang:
- artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- artikel 16 lid 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit):
“De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag van het resultaat van het bloedonderzoek op en ondertekent dat verslag.”
- artikel 17 Besluit:
“De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek en vermeldt daarbij het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 16, vierde lid, onder b.”
- artikel 19 lid 4 Besluit:
“Indien de verdachte de kosten van het tegenonderzoek niet binnen twee weken na de datum van dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 17, heeft betaald, vervalt het recht op dat onderzoek.”
- artikel 20 lid 1 Besluit:
“Het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden dat het bloedonderzoek, aanvullend bloedonderzoek of tegenonderzoek heeft verricht, vernietigt het bloed dat na dat onderzoek resteert, een half jaar na de datum van dagtekening van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid.”
2.4.1
Het hof heeft vastgesteld dat de termijn van een week uit artikel 17 Besluit is geschonden, nu de brief met daarin de uitslag van het bloedonderzoek en de mededeling dat de verdachte recht heeft op tegenonderzoek pas op 12 maart 2019 aan de verdachte is verstuurd, terwijl de onderzoeker al op 26 februari 2019 verslag heeft opgemaakt. Het hof heeft verder overwogen dat niet valt in te zien dat de termijn van een week uit artikel 17 Besluit ertoe zou strekken om de juistheid van de analyse te waarborgen, nu de verzenddatum immers niet afdoet aan de onderzoeksresultaten.
2.4.2
Het voorschrift van artikel 17 Besluit dat de verdachte schriftelijk in kennis wordt gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek, betreft een strikte waarborg (vgl. HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1793). De enkele omstandigheid dat bij dit schriftelijk in kennis stellen de in artikel 17 Besluit genoemde termijn van een week is overschreden, brengt echter niet met zich dat die strikte waarborg niet is nageleefd. De overschrijding van die termijn leidt immers niet tot aantasting van de betrouwbaarheid van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994, tenzij vast komt te staan dat als gevolg van de termijnoverschrijding de verdachte geen reële mogelijkheid meer heeft gehad om het tegenonderzoek te doen uitvoeren. Gelet hierop getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat de overschrijding van de verzendingstermijn doordat het op 26 februari 2019 opgemaakte rapport pas op 12 maart 2019 is verstuurd, niet met zich brengt dat een strikte waarborg niet is nageleefd, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, faalt het.
2.4.3
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.