In deze zaak staat de vraag centraal welke gevolgen het onverbindend verklaren van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) door de Raad van State heeft voor de natuurvergunning van [de Maatschap]. De eiser, [de Maatschap], stelt dat hij schade lijdt doordat de natuurvergunning voor de uitbreiding van zijn bedrijf is herroepen als gevolg van het onverbindend verklaren van het PAS. De rechtbank heeft op 19 juli 2023 geoordeeld dat de vorderingen van [de Maatschap] moeten worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat het PAS mogelijkheden bood voor het verkrijgen van een natuurvergunning die zonder het PAS niet zouden hebben bestaan, en dat de schade die [de Maatschap] vordert voortvloeit uit het niet kunnen benutten van die mogelijkheden. De eiser heeft niet aangetoond dat hij door het PAS iets heeft gedaan dat hij anders niet zou hebben gedaan, of dat hij iets niet heeft wat hij zonder het PAS wel zou hebben gehad. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat hij schade heeft geleden door het onverbindend zijn van het PAS.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een tussenvonnis en een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van [de Maatschap] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de natuurvergunning niet verleend zou zijn zonder het PAS, en dat er geen causaal verband bestaat tussen de onrechtmatigheid van het PAS en de schade die [de Maatschap] stelt te hebben geleden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding en de verklaring voor recht afgewezen, en de proceskosten aan de Staat toegewezen.