ECLI:NL:RBDHA:2023:12360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring, opgelegd op 20 juli 2022, is eerder al meerdere keren getoetst door de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 juli 2023 de maatregel opgeheven, waarna de rechtbank zich enkel nog hoefde te buigen over de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser had geen zicht op uitzetting naar Nigeria, omdat hij niet meewerkte aan de benodigde procedures. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld in de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank benadrukt dat klachten over het detentieregime via een andere rechtsgang moeten worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 20 juli 2022.
2. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 4 augustus 2022. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 15 september 2022. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 22 november 2022. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 3 januari 2023. [4] Op het beroep tegen het verlengingsbesluit is beslist bij uitspraak van 6 februari 2023. [5] Op het beroep tegen de vervolgkennisgeving is beslist bij uitspraak van 28 april 2023. [6] Vervolgens is bij uitspraak van 16 mei 2023 op een vervolgberoep beslist. [7] Daarna is bij uitspraak van 2 juni 2023 op een vervolgberoep beslist. [8] Tot slot is bij uitspraak van 5 juli 2023 op een vervolgberoep beslist. [9]
3. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
4. De staatssecretaris heeft op 20 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, via telefoonverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
7. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader8. Uit de uitspraak van 5 juli 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 29 juni 2023) rechtmatig is.
Was er zicht op uitzetting?9. Eiser betoogt dat er ten tijde van zijn bewaring binnen een redelijke termijn geen zicht was op uitzetting naar Nigeria, omdat het al geruime tijd bekend was dat er geen laissez-passer zou worden afgegeven aan eiser.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het zicht op uitzetting in beginsel is gegeven wanneer een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent. [10] Daarvan is in het geval van eiser sprake. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de staatssecretaris na de aanvraag van zijn laissez-passer van 29 juni 2022 regelmatig heeft gerappelleerd en maandelijks een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden waarbij eiser veelvuldig heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan zijn terugkeer. Eiser heeft inmiddels zeven keer geweigerd mee te werken aan een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten. Van eiser mocht worden verwacht dat hij meewerkte aan de presentatie die nodig was voor het verkrijgen van een laissez-passer voor zijn uitzetting naar Nigeria. Als eiser de keuze maakt om dat niet te doen, zoals hij meest recent op 4 juli 2023 nog gedaan heeft, moet dat voor zijn rekening en risico blijven. Het enkele feit dat de Nigeriaanse autoriteiten tot op het moment van opheffing van 20 juli 2022 nog geen laissez-passer hebben afgegeven aan eiser, maakt niet dat zicht op uitzetting ontbrak. Niet is gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez passer zal worden afgegeven. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de maatregel van bewaring is opgeheven enkel vanwege het verstrijken van de twaalf maandentermijn, waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiser is gewogen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat tot aan het moment van opheffing geen zicht op uitzetting naar Nigeria was.
Het regime in detentie10. Eiser voert tot slot aan dat hij de bewaring in een streng regime onderging waarbij hij door personeelstekorten 23 uur per dag was opgesloten. Dat heeft voor lichamelijke en mentaal-psychische problemen gezorgd bij eiser.
10.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het strenge en beperkte regime waarmee eiser stelt in detentie te maken te hebben gekregen, dat voor klachten over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum een andere rechtsgang openstaat. Wat eiser aanvoert heeft namelijk betrekking op de toepassing van het regime in detentie en dat is niet iets dat ter beoordeling van de bewaringsrechter staat. [11]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [12]

Conclusie en gevolgen

12.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 4 augustus 2022, zaaknummer NL22.14263 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 15 september 2022, zaaknummer NL22.17783 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 22 november 2022, zaaknummer NL22.22850 (niet gepubliceerd).
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 3 januari 2023, zaaknummer NL22.26191 (niet gepubliceerd).
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 februari 2023, zaaknummer NL23.1404 (niet gepubliceerd).
6.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 april 2023, zaaknummer NL23.11519 (niet gepubliceerd).
7.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 16 mei 2023, zaaknummer NL23.13413 (niet gepubliceerd).
8.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 2 juni 2023, zaaknummer NL23.15059 (niet gepubliceerd).
9.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 5 juli 2023, zaaknummer NL23.18350 (niet gepubliceerd).
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en de uitspraak van 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
12.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.