ECLI:NL:RBDHA:2023:12353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
09-145989-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de handel in synthetische drugs met gebruik van versleutelde communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in synthetische drugs, waaronder cocaïne, amfetamine, methamfetamine en MDMA. De verdachte had via versleutelde SkyECC-accounts communicatie gevoerd over de handel in deze verdovende middelen en had grondstoffen en benodigdheden voorhanden voor het opzetten van een laboratorium. Tijdens de zittingen op 17 januari, 12 april, 11 juli en 1 augustus 2023 is het bewijs gepresenteerd, waaronder chatberichten en getuigenverklaringen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van de SkyECC-gegevens. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad van grote hoeveelheden MDMA en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de handel in verdovende middelen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, en concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/145989-22
Datum uitspraak: 15 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [plaats 2] ,
BRP-adres: [adres 3] te [plaats 2] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 januari 2023, 12 april 2023 (pro forma), 11 juli 2023 (inhoudelijke behandeling) en 1 augustus 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Huisman en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden mrs. M.G. Cantarella en J.C. Reisinger naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is
- na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 april 2023 -ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 4 oktober 2022 te Den Haag , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig te hebben en/of te vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende) amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA en/of 4-CMC en/of ketamine en/of methamfetamine, zijnde telkens middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, hij, verdachte (via PGP-telefoons):
- berichten verstuurd waarin hij, verdachte, spreekt over een keuken en/of een kok
voor het vervaardigen van synthetische drugs en/of
- foto’s van verdovende middelen gemaakt en/of laten maken door de verkopende
partij en/of (vervolgens) verzonden/doorgestuurd en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie gevraagd en/of verstrekt
over de prijzen van blokken cocaïne en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie gevraagd en/of verstrekt
over de prijzen van de partij(en) speed/ammie (amfetamine) en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie gevraagd en/of verstrekt
over de prijzen van de partij(en) ICE/crystal meth (methamfetamine) en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie gevraagd en/of verstrekt
over de prijzen van de partij(en) MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine)
en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij geïnformeerd naar de benodigde
grondstoffen en/of een recept voor het vervaardigen van synthetische drugs (‘500
zout, 200 mierenzuur en 200 formamide’) en/of
- gesprekken gevoerd en/of informatie uitgewisseld over een bouwproject en/of een
of meerdere locatie(s) bestemd voor het produceren en/of vervaardigen en/of
opslaan van synthetische drugs en/of
- gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de beschikbaarheid en/of
vraagprijs en/of opslag en/of levering van verdovende middelen, (te weten MDMA
en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 4-CMC en/of ketamine) en/of grondstoffen
(te weten BMK/A(-olie) en/of formamide en/of mierenzuur en/of apaan en/of
fosfor) en/of
- afspraken gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs van
die verdovende middelen en/of grondstoffen en/of
- inlichtingen verschaft over en/of (verdovende) middelen/grondstoffen verstrekt
voor de productie van XTC-pillen, althans verdovende middelen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft
gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers
heeft hij opzettelijk daartoe voorhanden gehad en opgeslagen:
- een of meerdere PGP/crypto telefoon(s) en/of
- ( onderde(e)l(en) van) een productieopstelling, bedoeld voor de productie van
verdovende middelen en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en)
(laboratorium)benodigdheden en/of hardware voorhanden gehad, waaronder een
of meerdere gasfles(sen) en/of een luchtafzuiger(slakkenhuis) en/of filter(s) en/of
jerrycan(s) en/of vaten en/of
-(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad,
waaronder:
(een) jerrycan(s) mierenzuur en/of
(2 kilo) ethyl glyctaat en/of
(een) jerrycan(s) ethanol en/of
(een) jerrycan(s)(100 liter) ethyl acetate en/of
ethylester van PMK-glycidezuur;
2.
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Den Haag , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1728.9 gram (5085 tabletten) 4-CMC (4-Chloromethcathinone) en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of amfetamine, en/of
- 588,4 gram (1897 tabletten) 4-CMC (4-Chloromethcathinone) en/of MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of amfetamine
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 4-CMC en/of amfetamine zijnde MDMA en/of 4-CMC en/of amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Mr. Reisinger heeft namens de verdachte (onder meer) een verweer gevoerd dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De rechtbank zal dit verweer hierna gezamenlijk behandelen met de verweren ten aanzien van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de SkyECC chatberichten.
4. Verweren ten aanzien van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de SkyECC chatberichten
Mr. Reisinger heeft daags voor de zitting een pleitnota van 88 pagina’s en vele pagina’s aan bijlagen per e-mail toegestuurd. Deze pleitnota is opgesteld in een andere zaak die bij de raadsman in behandeling is, maar volgens de raadsman ook grotendeels relevant voor de onderhavige zaak. Daarnaast heeft de raadsman deze pleitnota ter zitting (nader) toegelicht aan de hand van een document met aanvullingen.
Zeer kort gesteld werpt de raadsman vragen op ten aanzien van de rechtmatigheid van het EncroChat / SkyECC onderzoek en werpt hij vragen op ten aanzien van de betrouwbaarheid van de resultaten van dat onderzoek. Op onderdelen concludeert de raadsman tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Op andere onderdelen concludeert de raadsman tot bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering.
Verweren verdediging
De raadsman ziet twee redenen om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. Bij de eerste reden staat het optreden van het Openbaar Ministerie centraal, met name gedurende het opsporingsonderzoek. Daarbij wijst de verdediging er allereerst op dat de Nederlandse opsporingsdienst niet alleen technische assistentie in het buitenland verleende, maar ook een sturende rol vervulde in het ontsluitings- en opsporingsproces in het buitenland. Het Openbaar Ministerie heeft hierover onvoldoende openheid gegeven waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt. De raadsman wijst op het zogenoemde Karman-criterium. Het Openbaar Ministerie heeft actief gehandeld om toetsing door de rechter van operaties EncroChat en SkyECC te voorkomen (concealing evidence en oneigenlijke motiveringen bij vorderingen ex art. 149b Sv ten opzichte van rechters). De resultaten van deze operaties worden nergens, en in elk geval niet in Nederland, (op rechtmatigheid) getoetst door een rechter. Volgens de raadsman is hiermee, kortgezegd, sprake van een beoogde/voorziene omzeiling van de rechtsbescherming door het Openbaar Ministerie.
Een tweede reden voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ziet de raadsman in het verloop van de vervolging. Naar de mening van de raadsman is er geen sprake van een eerlijk proces, nu een volledige toetsing ontbreekt. Doordat een volwaardige toetsing van de rechten van de verdachte niet mogelijk is, is sprake van een gebrek aan effectieve rechtsbescherming terzake grondrechten – zoals het recht op privacy zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) – en is geen sprake van eerbiediging van het recht op een eerlijk proces.
De raadsman wijst er daarbij op dat alle gebruikers van EncroChat en SkyECC (ongedifferentieerd) zijn geraakt door de
hacksdan wel de “
man in the middle”-aanvallen. Dit betreffen tienduizenden gebruikers per dienst, met honderdduizenden chats per dag en wekelijks meerdere terabytes aan data. Zulke dataverzameling betreft, naar de definitie van het EHRM, bulkinterceptie. Er is daarmee sprake geweest van een zeer vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een groot aantal ongedefinieerde personen. De raadsman wijst op het Big Brother Watch-arrest (EHRM (GK) 25 mei 2021, nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15 (Big Brother Watch e.a. vs. Verenigd Koninkrijk)) en concludeert dat niet goed kan worden vastgesteld of aan de daarin weergegeven eisen is voldaan en dat er dus geen sprake is van deugdelijke toetsing door een rechter en dat dus sprake is van (naar de rechtbank inleest: schending van) artikel 8 EVRM en, bijgevolg, artikel 6 EVRM.
Verder wijst de raadsman er op dat sprake is van schending van het Unierecht. De verkrijging en overigens de verwerking van de EncroChat en SkyECC- data vallen onder de werkingssfeer van het Unierecht, in bijzonder Richtlijn 2016/680. Net als voor Richtlijn 2002/58 geldt dat bij de verkrijging van privacygevoelige informatie en van persoonsgegevens, voldaan moet worden aan het ‘evenredigheidsbeginsel’. Ook moet er sprake zijn van proportionaliteit.
Hier wijst de raadsman op het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 april 2003, [naam 12] , nr. C-276/01, ECLI:EU:C:2003:228, (ro. 75-77) waarin is aangegeven dat een rechterlijke instantie die van oordeel is dat een partij niet in de gelegenheid is om doeltreffend commentaar te leveren op een bewijsmiddel dat betrekking heeft op een gebied waarvan de rechters geen kennis hebben en dat een doorslaggevende invloed kan hebben op de beoordeling van de feiten, moet vaststellen dat het recht op een eerlijk proces hierdoor wordt geschonden, en dat bewijsmiddel moet uitsluiten om die schending te voorkomen. De raadsman acht aan beide voorwaarden van dit arrest voldaan en acht bewijsuitsluiting verplicht voor zover het gaat om Unierecht.
De raadsman voert verder een rechtmatigheidsverweer voor wat betreft de verwerking van de data. De raadsman wijst erop dat Nederlandse recht niet voldoet aan de kwaliteitseisen die van die wet worden verlangd door het Handvest EU en de Richtlijn 2016/680 omdat er geen wet bestaat voor de uitgevoerde verwerking van de ‘bulkdata’. Nu niet voldaan is aan het vereiste ‘voorzien bij wet’ ontbreekt een effectieve rechtsbescherming. Voor zover die waarborg zou kunnen worden gevonden in artikel 126uba Sv is de raadsman van mening dat een machtiging ex artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) hier niet gebruikt kan worden. Mocht artikel 126uba Sv wel zien op de verwerking van de data, wijst de raadsman erop dat dit artikel wordt gebruikt ter verwerking van ‘bulkdata’, waaronder ook de data van personen zonder enige verdenking. De raadsman constateert dat, naar nationaal recht, sprake is geweest van vormverzuimen. De raadsman acht hier sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, en pleit voor bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering.
De raadsman acht het, mede op basis van Europese jurisprudentie, onredelijk om van de verdediging te vragen dat aanwijzingen voor de onbetrouwbaarheid worden aangedragen. Het is, in de visie van de verdediging, juist het Openbaar Ministerie die (als er daartoe een verzoek komt) moet laten zien hoe het bewijsmateriaal zijn gang naar de rechtszaal heeft gevonden opdat de betrouwbaarheid kan worden getoetst en het bruikbaar kan worden gevonden voor het bewijs. Dat uitgangspunt geldt des te meer bij digitale data. Dat heeft te maken met de onzichtbaarheid, kwetsbaarheid en veranderlijkheid (voor en door externe, natuurkundige factoren), volatiliteit en oneindige reproduceerbaarheid van digitaal bewijsmateriaal.
Verder wijst de verdediging erop dat er, zowel de situatie van EncroChat als die van SkyECC, meer dan voldoende concrete aanwijzingen zijn gegeven om te mogen stellen dat de gebruikte data niet (volledig) betrouwbaar is. De verdediging acht nader onderzoek geboden. Dit om na te gaan of de data (chats) die er wél is, correct en juist is weergegeven. De verdediging geeft aan dat zij dat onderzoek niet zelf heeft kunnen doen en het NFI evenmin. Dit, onder meer, vanwege de technische werking van de hacks, en de techniek achter de omzetting van PCAP-bestanden en JSON-bestanden, naar een excel-bestand. De verdediging wijst erop dat de problemen van de traceerbaarheid en controleerbaarheid van dergelijke gegevens, om de authenticiteit en betrouwbaarheid daarvan te testen, overwegend wordt onderschat. Om die reden doet de verdediging het verzoek om de PGP-data niet voor het bewijs te gebruiken. Voornoemd onderzoek is ook geboden om na te kunnen gaan wat de omvang en mate van onvolledigheid van de EncroChat- en SkyECC-data is. Zeker in situaties waarbij een grote hoeveelheid aan data mist, is de vraag gerechtvaardigd wat dat betekent voor de data die aan (het account van) de verdachte worden toegeschreven.
De raadsman voert ten slotte een betrouwbaarheidsverweer. Ook hier beroept hij zich op de onbetrouwbaarheid van de data en op bewijsuitsluiting daarvan. In dit geval niet op grond van artikel 359a Sv, maar rechtstreeks voortvloeide uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar acht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie weerspreekt dat er sprake is geweest van doelbewuste misleiding in de voorfase van het onderzoek. Ten aanzien van de interceptie van ‘bulkdata’ en de verhouding daarvan tot de Europese richtlijnen verwijst de officier van justitie naar de recente prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en in bijzonder de rechtsoverwegingen, 6.26 en 6.27 en 7.3.4.
Ten aanzien van de gestelde onbetrouwbaarheid van de data wijst de officier van justitie eveneens op voornoemde beslissing. De Hoge Raad heeft daarin overwogen dat de betrouwbaarheid van de data, verkregen uit het buitenland, in beginsel vaststaat. De betrouwbaarheid van de data wordt volgens de officier nader onderbouwd door het NFI rapport. De deskundige [deskundige] heeft bovendien verklaard over de betrouwbaarheid. Het enkel stellen dat gegevens ‘fout’ of ‘onvolledig ‘zijn, is naar de mening van de officier onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De officier van justitie concludeert dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat de SkyECC-data in het procesdossier voor het bewijs gebruikt kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
Het merendeel van de door de verdediging gevoerde verweren heeft betrekking op de waarborgen zoals opgenomen in artikel 359a Sv.
Bij een beoordeling of sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van voornoemd artikel en, zo ja, tot welke gevolgen dat zou moeten leiden, zal de rechter rekening dienen te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. De vraag of een en zo ja welk rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, dient te worden beoordeeld op grond van een weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Indien de rechter tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequenties kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten: strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat er een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het moet dan gaan om een ernstige en onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair".
Voor toepassing van bewijsuitsluiting als een op grond van artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg geldt de voorwaarde dat het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. De bewijsverkrijging zal dus het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatigheid moeten zijn. De Hoge Raad onderscheidt twee categorieën van bewijsuitsluiting met bijbehorende criteria en motiveringseisen. Ten eerste kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Daarnaast is onder strikte voorwaarden bewijsuitsluiting mogelijk in geval van een ernstige schending van andere (strafvorderlijke) voorschriften of rechtsbeginselen, waarbij de uitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Voor de beoordeling of bewijsuitsluiting aan de orde is, schrijft het HvJ EU expliciet voor dat moet worden nagegaan of de aanvaarding van dergelijke informatie en bewijzen schending van het beginsel van hoor en wederhoor en dus ook van het recht op een eerlijk proces tot gevolg kan hebben. Van een dergelijke schending is in elk geval sprake als de verdediging niet in de gelegenheid is om doeltreffend commentaar te leveren op een bewijsmiddel dat betrekking heeft op een gebied waarvan de rechters geen kennis hebben en dat een doorslaggevende invloed kan hebben op de beoordeling van de feiten (zie HvJ EU, 10 april 2003, [naam 12] , nr. C-276/01, ECLI:EU:C:2003:228, rov. 75-77). De rechtbank betrekt ook dit uitgangspunt in haar beoordeling.
De Hoge Raad heeft in de eerdergenoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023, ter beantwoording van door de rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland gestelde prejudiciële vragen, overeenkomstig overwogen (r.o. 6.6). Hierin overweegt de Hoge Raad als volgt:

(…) de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. Daartoe kan hij bijvoorbeeld – met tussenkomst van het openbaar ministerie – nadere informatie inwinnen over de wijze waarop het onderzoek onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is verlopen en de (procedurele) waarborgen die daarbij in acht zijn genomen; één en ander voor zover dat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door die autoriteiten verkregen resultaten van belang is. Deze nadere informatie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de waarborgen die bij de verkrijging van gegevens in acht zijn genomen in relatie tot de betrouwbaarheid, integriteit en/of herleidbaarheid van die gegevens. Deze plicht tot het onderzoeken van de betrouwbaarheid van de resultaten hangt samen met het op grond van artikel 6 EVRM aan de verdachte toekomende recht om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten.
Rechtmatigheid / toetsingsgrondslag
De rechtbank begrijpt het eerste verweer van de verdediging aldus, dat de verdediging de betekenis van het (interstatelijke) vertrouwensbeginsel voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de resultaten die zijn verkregen met de toepassing van opsporingsbevoegdheden door buitenlandse autoriteiten in het buitenland onderschrijft (randnummer 173), maar dat het voor de verdediging onduidelijk blijft waar en op welke locatie de opsporingsbevoegdheden zijn uitgeoefend. Daarbij speelt een rol dat de ‘
man in the middle’-attackdoor de verdediging als een ‘actieve afluistermethode’ wordt gekarakteriseerd doordat een (specifiek) geautomatiseerd werk wordt binnengedrongen. De juridische relevantie hiervan is volgens de verdediging dat dient te worden nagegaan op welke locatie de binnengedrongen telefoon zich bevond. Het Openbaar Ministerie heeft deze kennis volgens de verdediging wel, maar heeft die kennis (ook in het vooronderzoek) niet gedeeld. Bij gebreke van die informatie gaat de verdediging ervan uit dat ten aanzien van de locatie van de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden dient te worden uitgegaan van de locatie van de telefoon zelf, te weten (met name) in Nederland en dat daarom het vertrouwensbeginsel geen toepassing heeft en (dus) de rechtmatigheid van het verkregen bewijs dient te worden getoetst door de rechter. De verdediging is van mening dat het Openbaar Ministerie (daarmee) in het vooronderzoek actief heeft gehandeld om toetsing door een rechter van operaties EncroChat en SkyECC te voorkomen (
concealing evidenceen oneigenlijke motiveringen bij vorderingen ex art. 149b Sv ten opzichte van rechters). Daarmee zijn de beginselen van de goede procesorde (onherstelbaar) met voeten getreden en is er geen recht op een eerlijk proces. De verdediging wijst hier op het Karman-criterium.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de verkrijging van de SkyECC-data in de onderhavige zaak, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank gaat dan ook uit van hetgeen daarover door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 is weergegeven en opgemerkt.
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de SkyECC-tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie naderhand van Frankrijk heeft verkregen, maakt dat niet anders.
Deze feitelijke gang van zaken wordt ook weergegeven in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023. De Hoge Raad heeft hierin geen onrechtmatigheden gezien.
Dat geldt ook voor het onderdeel van de opsporing waarbij de verdediging hier vraagtekens zet; de interceptie van dataverkeer onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van Frankrijk, terwijl de gebruikers van de betreffende telecommunicatiedienst zich op Nederlands grondgebied bevinden. De Hoge Raad heeft zich over deze vraag uitgelaten in r.o. 6.21.1 e.v. van voornoemde prejudiciële beslissing. Kort gesteld hoeft, als de toepassing van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland onder verantwoordelijkheid van een buitenlandse autoriteit plaatsvindt, alleen dan te worden voldaan aan de vereisten die op grond van het Nederlandse strafprocesrecht gelden voor toepassing van de betreffende bevoegdheid in een nationaal onderzoek naar de strafbare feiten, als de toepassing van de opsporingsbevoegdheid plaatsvindt op initiatief van de Nederlandse autoriteiten.
Een beroep op het Karman-criterium (wat daar verder ook van zij) slaagt reeds op grond van het voorgaande niet. Gelet op hetgeen de Hoge Raad over de gang van zaken in het opsporingsonderzoek opmerkte, kan niet gezegd worden dat door het handelen van het Openbaar Ministerie het wettelijk systeem in de kern is geraakt.
Daarmee is niet gebleken dat het onderzoek in Frankrijk niet in overeenstemming met de aldaar geldende regels heeft plaatsgevonden. Aan een toetsing in het kader van artikel 359a Sv komt de rechtbank in zoverre niet toe.
Rechtmatigheid / toetsing van de betrouwbaarheid van de data
De verdediging wijst er echter op dat een (volledige) toetsing door de verdediging van de data niet mogelijk is. Ook hierin ziet de verdediging reden voor niet-ontvankelijkheid. Voor het strafproces geldt immers dat het recht op een eerlijk proces een volledige toetsing vereist van de (fundamentele) rechtmatigheid (en overigens de betrouwbaarheid) van het bewijsmateriaal. Nu er geen sprake is van toetsing op de betrouwbaarheid van de data, is er sprake van een gebrek aan effectieve rechtsbescherming terzake grondrechten, aldus de verdediging. De verdediging verwijst hier (onder meer) naar het arrest [naam 12] . De verdediging voert in dit kader, kort gesteld, verder nog aan dat zij meer dan voldoende concrete aanwijzingen heeft gegeven om te mogen stellen dat de gebruikte data niet volledig en niet (volledig) betrouwbaar zijn.
De rechtbank wijst erop dat onbetwist is dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over alle chats van de accounts die in deze zaak aan de verdachte zijn toegeschreven. De verdachte heeft op grond hiervan kunnen onderzoeken of er verschillen zijn met de gesprekken zoals in het dossier weergegeven. Op grond van die gegevens zijn door de verdediging geen op- of aanmerkingen gemaakt. Slechts is aangegeven, zo de rechtbank begrijpt, dat de data mogelijk onvolledig en onbetrouwbaar zijn, dan wel dat berichten op meerdere wijze te interpreteren zijn, nu relevante context ontbreekt.
Dat niet alle data van het berichtenverkeer juist of volledig is onderschept, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat mag worden uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de wél verkregen data. Dat door de beperkte weergave van de data sprake zou zijn van een andere interpretatie van de chats, is niet onderbouwd met nadere, verifieerbare, informatie hierover. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij concrete aanwijzingen naar voren brengt die de betrouwbaarheid van de data in twijfel kunnen stellen (r.o. 6.6. Hoge Raad 13 juni 2023).
De verdediging oppert in dit verband nog dat het aan het Openbaar Ministerie is om de volledigheid en betrouwbaarheid van de data te onderbouwen. Dat heeft met name te maken met de onzichtbaarheid, kwetsbaarheid en volatiliteit van het digitaal bewijsmateriaal. De verdediging acht nader onderzoek geboden. Dit om na te gaan of de data (chats) die er wél is echt correct en juist is weergegeven. De verdediging geeft aan dat zij dat onderzoek niet zelf kan doen en het NFI evenmin.
De rechtbank gaat niet mee in deze stelling. Ook hier geldt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen: van de verdediging mag worden verwacht dat zij concrete aanwijzingen naar voren brengt die de betrouwbaarheid van de data in twijfel kunnen stellen (r.o. 6.6.). Het is dus aan de verdediging om eerst concrete aanwijzingen voor het bestaan van onregelmatigheden aan te voeren, hetgeen niet is gebeurd.
De verdediging verwijst naar EHRM 26 november 2019, nr. 2991/06 (Belugin vs. Rusland), (met name: r.o. 71). Hierin is, kort gesteld, aangegeven dat van belang is of verzoeker in de gelegenheid is gesteld om de echtheid van het bewijsmateriaal aan te vechten en zich te verzetten tegen het gebruik ervan. In het licht van de onschuldpresumptie en het recht van een verdachte om elk bewijs tegen hem aan te vechten, moet een strafrechter een volledig, onafhankelijk en alomvattend onderzoek en beoordeling uitvoeren van de toelaatbaarheid en betrouwbaarheid van bewijsmateriaal met betrekking tot de vaststelling van de schuld van de verdachte, ongeacht hoe hetzelfde bewijsmateriaal in een andere procedure is beoordeeld.
Anders dan de verdediging leest de rechtbank hierin niet een actieve verplichting van de rechtbank om telkens een uitgebreid en uitputtend onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van mogelijke bewijsmiddelen. Immers, het EHRM stelt voorop dat een verzoeker in de gelegenheid moet worden gesteld om de echtheid van het bewijsmateriaal aan te vechten en zich te verzetten tegen het gebruik daarvan. Eerst wanneer er gerede twijfel is ontstaan, dient nader onderzoek (dan wel uitsluiting) plaats te vinden, zo begrijpt de rechtbank. Daarmee wijkt deze bepaling niet af van de lijn zoals door de Hoge Raad is weergegeven in r.o. 6.6. van voornoemde beslissing.
Rechtmatigheidsverweer / bulkinterceptie
De raadsman wijst er, kort gesteld, op dat het Nederlandse recht niet voldoet aan het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de Richtlijn 2016/680 omdat er geen wet bestaat voor de uitgevoerde verwerking van de ‘bulkdata’. De raadsman constateert dat, naar nationaal recht, sprake is geweest van vormverzuimen. De raadsman acht hier sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, en pleit voor bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De Hoge Raad heeft in de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023, r.o 6.26 en 6.27, overwegingen gewijd aan het belang van (i) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie; hierna: Richtlijn 2002/58/EG), en van (ii) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (hierna: Richtlijn (EU) 2016/680).
Ten aanzien van Richtlijn 2002/58/EG overweegt de Hoge Raad dat (uitgaande van de feitenvaststelling door de verzoekende rechtbanken) in de bij de Hoge Raad voorliggende zaken geen onderzoeksresultaten zijn verkregen op grond van aan de bedrijven Encrochat en SkyECC opgelegde verwerkingsverplichtingen. Het gaat in deze zaken daarentegen om de uitoefening door strafvorderlijke autoriteiten van bevoegdheden waarmee rechtstreeks gegevens in verband met het versleutelde berichtenverkeer zijn verkregen. Dat brengt met zich dat Richtlijn 2002/58/EG hier verder niet van belang is. Bovendien volgt uit de vaststellingen van de rechtbanken dat de bedrijven Encrochat en SkyECC beide een versleutelde berichtendienst aanboden, waarbij de gebruikers van die dienst niet hun identiteit – en dus ook geen persoonsgegevens – kenbaar hoefden te maken en waarbij communicatie alleen mogelijk was tussen de gebruikers van de betreffende dienst. Voor zover het hierbij al ging om de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken, volgt uit de vaststellingen van de rechtbanken dat geen sprake was van verwerking van persoonsgegevens door die bedrijven. Ook om deze redenen is Richtlijn 2002/58/EG hier niet van belang, aldus de Hoge Raad. Deze Richtlijn is er immers op gericht de persoonsgegevens die worden geregistreerd of anderszins bekend worden door het gebruik van openbare elektronische-communicatiediensten, te beschermen, onder meer doordat – op grond van artikel 15 Richtlijn 2002/58/EG – nader wordt genormeerd in welke gevallen en onder welke voorwaarden dergelijke gegevens mogen worden bewaard dan wel aan overheidsinstanties toegang kan worden verleend tot die gegevens.
Ten aanzien van Richtlijn (EU) 2016/680 overweegt de Hoge Raad dat deze richtlijn betrekking heeft op de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd door wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, alsmede het Besluit politiegegevens, het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten. Deze regelgeving is van belang als (persoons)gegevens die onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten zijn verkregen en vervolgens aan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking zijn gesteld, in Nederland worden verwerkt ten behoeve van de opsporing of vervolging. Richtlijn (EU) 2016/680 bevat echter geen voorschriften die specifiek van belang zijn voor de beantwoording van de prejudiciële vragen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen dat de Hoge Raad heeft gedaan en zal het verweer van de verdediging op dit punt dan ook verwerpen.
Rechtmatigheid / gebrek aan privacy-bescherming in Frankrijk
De raadsman merkt in het kader van de rechtmatigheid verder nog op dat mogelijk sprake is van een ‘
loophole’ in het recht, omdat in Frankrijk niet kan worden getoetst aan de (rechtmatigheid van) inbreuken op het recht op privéleven. Ook levert dit een gebrek aan effectieve rechtsbescherming op.
Voor zover de verdediging hiermee beoogt te stellen dat door die (gestelde) lacune, artikel 359a Sv wél toepassing krijgt, wordt dat verweer verworpen. In de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 heeft de Hoge Raad specifiek aangeven aangegeven dat van een dergelijke uitzonderlijke situatie alleen sprake is als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Van een dergelijke onherroepelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Overigens merkt de rechtbank nog op dat, rondom het installeren van de Nederlandse ‘
man in the middle’-techniek in Frankrijk, de Franse adviescommissie die een oordeel moet geven over apparatuur die inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer en het briefgeheim, hiervoor toestemming heeft verleend. Dat sprake zou zijn van een ernstige, onherroepelijk vaststaande, schending van de privacy van gebruikers van telefoons in Nederland, in zo’n mate dat een inbreuk op het vertrouwensbeginsel welhaast voorgeschreven is, is hiermee voor de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk.
(Tussen)conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verschillende verweren die de verdediging heeft gevoerd niet leiden tot het oordeel van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ook anderszins zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan. De officier van justitie is dus ontvankelijk. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat evenmin van omstandigheden is gebleken die nopen tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv.
Betrouwbaarheidsverweer / onjuistheid en onvolledigheid van de data
De verdediging voert een betrouwbaarheidsverweer. Ook hier beroept de verdediging zich op de onbetrouwbaarheid van de data en op bewijsuitsluiting. In dit geval niet op grond van artikel 359a Sv, maar rechtstreeks voortvloeide uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
De verdediging wijst op de onzichtbaarheid, kwetsbaarheid, veranderlijkheid en volatiliteit van digitaal bewijsmateriaal. De verdediging geeft aan dat het onredelijk is om van de verdediging te vragen dat aanwijzingen voor de onbetrouwbaarheid worden aangedragen. Het is aan het Openbaar Ministerie om (desgevraagd) te laten zien hoe het bewijsmateriaal zijn gang naar de rechtszaal heeft gevonden opdat de betrouwbaarheid en (daarmee) de bruikbaarheid als bewijs kunnen worden getoetst. Ook hier verwijst de verdediging naar EHRM 26 november 2019, nr. 2991/06 (Belugin vs. Rusland), (met name: r.o. 71). Juist nu het EHRM de onschuldpresumptie voorop stelt, die een bewijsdimensie kent op grond waarvan het aan het Openbaar Ministerie is om naast de rechtmatigheid/ legaliteit, ook de betrouwbaarheid aan te tonen, kan de bewijslast niet naar de verdediging worden verschoven, aldus de verdediging. De verdediging geeft aan dat er voldoende concrete aanwijzingen bestaan voor de onbetrouwbaarheid van de PGP-data. Bovendien bestaat er een groot aantal serieuze aanwijzingen voor aanzienlijke gebreken in de betrouwbaarheid/ juistheid en volledigheid en (dus) in de digitale
chain of custodyvan de SkyECC-data (vanaf de vergaring in 2019 tot en met de verwerking in individuele zaken medio 2022). De verdediging acht nader onderzoek geboden naar de juistheid van de data/chats die aan cliënt worden toegeschreven.
De rechtbank overweegt op grond van het eerder weergegeven overweging van de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (r.o. 6.6) dat tot uitgangspunt mag worden genomen dat de verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Eerst als er concrete aanwijzingen zijn om aan die juistheid te twijfelen kan (en mogelijk dient) de rechter de betrouwbaarheid van die resultaten nader (te laten) onderzoeken. Zoals hiervoor overwogen is van concrete aanwijzingen voor onjuistheid niet gebleken. De rechtbank deelt de visie van de verdediging niet dat deze onderzoeksplicht voor de rechtbank ook zonder concrete aanwijzingen van onjuistheid een gegeven is. Een beroep op EHRM 26 november 2019, nr. 2991/06 (Belugin vs. Rusland), (r.o. 71) wordt verworpen. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen.
Het verweer zal worden verworpen.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Inleiding
In het strafrechtelijk onderzoek [naam onderzoek] is onderzoek gedaan naar criminele samenwerkingsverbanden van zowel de geïdentificeerde als de nog niet geïdentificeerde gebruikers van cryptocommunicatie via de aanbieder SkyECC. Daarbij zijn veel encrypted berichten ontdekt en ontsleuteld, ten aanzien van een door de rechter-commissaris op voorhand gelimiteerd aantal categorieën misdrijven. Binnen [naam onderzoek] is onderzoek gedaan naar die ontsleutelde communicatie, waarbij is gezocht op verschillende zoekwoorden in de categorie verdovende middelen.
Uit het analyseren van de gekraakte crypto-berichten, afkomstig van de SkyECC applicatie, zijn met betrekking tot de Sky-ID accounts [account 1] en [account 2] meerdere belastende berichten gevonden. Uit onderzoek bleek dat Sky-ID [account 2] een opvolgend SkyECC gebruikersaccount was van [account 1] . Vervolgens heeft de politie onderzoeken gestart onder de namen [naam 1] en [naam 2] . De gebruiker van beide Sky-ID’s is door de politie geïdentificeerd als de verdachte.
Op 4 oktober 2022 is de verdachte aangehouden op verdenking van het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in amfetamine, cocaïne, MDMA,
4-CMC, ketamine, methamfetamine (feit 1) en het op 4 oktober 2022 in [plaats 2] voorhanden hebben van 1728,9 gram (5085 tabletten) MDMA en/of 4-CMC en 588,4 gram (1897 tabletten) 4-CMC, MDMA of amfetamine (feit 2).
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte geïdentificeerd kan worden als de gebruiker van de aan hem toegeschreven Sky-ID’s en dat uit de chatberichten afkomstig van die Sky-ID’s kan worden afgeleid dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in verdovende middelen. Alle gedachtestreepjes bij feit 1 op de tenlastelegging kunnen worden bewezen, met uitzondering van de onder het laatste gedachtestreepje opgenomen ethyl glyctaat en ethanol. De verdachte dient van het voorhanden hebben hiervan te worden vrijgesproken, omdat uit het NFI rapport niet volgt dat de in beslaggenomen stoffen deze middelen bevatten. Het medeplegen van voorbereidingshandelingen kan eveneens worden bewezen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 2 onder het tweede gedachtestreepje opgenomen hoeveelheid verdovende middelen, te weten 588,4 gram (1897 tabletten), heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat wegens het ontbreken van een NFI rapport hierin gelezen moet worden dat het in elk geval een materiaal bevattende MDMA betreft.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.3.
Het standpunt van de verdediging
Mr. Cantarella (hierna: de raadsman) heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota – namens de verdachte vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman ten eerste aangevoerd dat op grond van het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de gebruiker was van de hem toegeschreven Sky-ID’s [account 1] en [account 2] . Volgens de raadsman is er een kans dat een andere persoon, namelijk de heer [naam 3] , de gebruiker van deze accounts was.
Zelfs als de Sky-ID’s wel toegeschreven zouden kunnen worden aan de verdachte, is er volgens de verdediging geen sprake van het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet omdat daarvoor meer nodig is dan een uitgesproken strafbare intentie. Uit de chatberichten volgt alleen een intentie en geen daadwerkelijke voorbereidingshandeling(en). Ook heeft de politie de chatberichten onjuist geïnterpreteerd en bevat het dossier geen steunbewijs dat bevestigt dat in de chatberichten daadwerkelijk wordt gesproken over het verhandelen van verdovende middelen en de productie daarvan. De chatberichten zijn daarvoor niet concreet genoeg. Omdat uit de chatberichten geen actieve rol van de verdachte blijkt, is er volgens de verdediging ook geen sprake van medeplegen. Het merendeel van de chatberichten is eenzijdig. Een bewuste en nauwe samenwerking kan daar niet uit worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman ten aanzien van de genoemde hoeveelheid onder het tweede gedachtestreepje naar voren gebracht dat alleen een indicatieve test niet voldoende is om vast te stellen dat het harddrugs betreffen. Daarnaast had de verdachte geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de garagebox, omdat hij de goederen had opgeslagen voor een vriend.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.5.
Bewijsoverwegingen
5.5.1.
Ten aanzien van feit 1
5.5.1.1. De identificatie van de gebruiker van de Sky-ID’s [account 1] en [account 2] .
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van Sky-ID’s [account 1] en [account 2] .
Identificatie gebruiker [account 2]
In het bewijsmiddelenoverzicht bevindt zich een proces-verbaal met daarin identificerende gegevens waarmee de verdachte aan Sky-ID [account 2] wordt gekoppeld. Op basis van de inzet van technische hulpmiddelen en de inhoud van meerdere chatberichten wordt onder meer geconcludeerd dat de gebruiker van het Sky-ID [account 2] :
  • op 26 februari 2021 aanwezig was op het adres [adres 4] of [huisnummer] in [plaats 2] ;
  • gebruik maakt van de nickname ‘ [naam 4] ’ en de bijnaam ‘ [naam 5] ’;
  • op 22 februari 2021 met zijn kinderen in België was;
  • op 24 februari 2021 met gebruiker [account 3] afsprak om naar [plaats 1] te gaan.
Bovengenoemde gegevens zijn te herleiden naar de verdachte. Zo is gebleken dat de verdachte kinderen heeft, woont op het adres [adres 3] in [plaats 2] , dat hij kaal is en dat hij op 25 februari 2021 omstreeks 11:00 uur in [plaats 1] tijdens een politiecontrole bestuurder bleek te zijn van een [automerk ] .
Sky-ID [account 2] was actief in de periode van 19 december 2020 tot en met 8 maart 2021 en maakte gebruik van IMSI-nummer [IMSI-nummer] . Uit de gevorderde gegevens van dit IMSI-nummer blijkt dat deze in de voor de nachtrust bestemde tijden het meest gebruik maakte van een basisstation op de [adres 5] te [plaats 2] . Binnen het bereik van de zendmast ligt de woning van de verdachte.
Daarbij komt dat de gebruiker van Sky-ID [account 2] op 19 december 2020 en op 4 februari 2021 foto’s heeft gestuurd waarop een eetkamer respectievelijk een aanrechtblad van een keuken te zien zijn die grote gelijkenissen vertonen met de eetkamer en het aanrechtblad van de keuken in de woning van de verdachte.
Tot slot is gebleken dat de verdachte privé gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: - [telefoonnummer 2] ) en dat telefoonnummer - [telefoonnummer 2] en het IMSI-nummer waar Sky-ID [account 2] gebruik van maakte dezelfde reisbewegingen vertoonden. Op 29 januari 2021 hebben beiden nummers gebruik gemaakt van Cel-ID’s op [autoweg] te [plaats 3] , op 16 februari 2021 op de [adres 6] in [plaats 2] en op 22 februari 2021 op [adres 7] in [plaats 4] . Ook blijkt dat beide nummers in de periode van 22 februari 2021 tot en met 24 februari 2021 gebruik maakten van een netwerk in België. Ook bleek dat telefoonnummer
- [telefoonnummer 2] op 25 februari 2021 omstreeks 09:00 uur gebruik maakte van een Cel-ID in [plaats 1] .
Uit de gegevens van het IMSI-nummer van Sky-ID [account 2] blijkt dat deze op 25 februari 2021 om 11:03 uur gebruik maakte van een zendmast in Bant, een plaats net onder [plaats 1] .
De verdachte heeft ontkend gebruiker van het SKY-ID [account 2] te zijn en heeft ten aanzien van het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] verklaard dat dit niet zijn (privé-)telefoonnummer is. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig nu uit het dossier blijkt dat de gebruiker van dit telefoonnummer:
  • twee klantverzoeken heeft gedaan bij de politie waarbij het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] en de naam van verdachte zijn opgegeven;
  • zeventien keer eten heeft besteld bij [bedrijf] onder de naam van verdachte en met gebruik van dit telefoonnummer;
  • veelvuldig contact heeft gehad met personen die in direct verband staan met de verdachte waaronder [naam 6] (de ex-partner van verdachte), [naam 7] (de huidige partner van verdachte) en personen met de achternaam ‘ [verdachte] ’;
  • in de voor de nachtrust bestemde tijd het meest gebruik heeft gemaakt van de zendmast geleden aan de [adres 5] in [plaats 2] .
Daarbij komt dat tijdens een onderzoek in de telefoon van de verdachte en die van [naam 7] een raamovereenkomst en een curriculum vitae van de verdachte zijn aangetroffen waarop het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] vermeld stond als zijnde het telefoonnummer van de verdachte.
Identificatie gebruiker [account 1]
Ten aanzien van de gebruiker van Sky-ID [account 1] wordt in het proces-verbaal met identificerende gegevens geconcludeerd dat Sky-ID’s [account 1] en [account 2] in gebruik zijn geweest bij dezelfde persoon. Beide gebruikers hebben gebruik van gemaakt van overeenkomstige nicknames, wachtwoorden en zendmast gegevens. Ook is gekeken naar de inhoud van de door Sky-ID [account 1] gestuurde chatberichten en daaruit is gebleken dat de gebruiker onder meer de volgende berichten heeft gestuurd:
  • op 17 juni 2020: ‘ [naam 8] denk 6 klaar kan ik komen’;
  • op 20 augustus 2020: ‘zwart bussie’, met daarbij een foto van een dashboard van een voertuig.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat het dashboard van het voertuig op de foto overeenkomt met het dashboard van een [automerk ] Connect met bouwjaar [bouwjaar] .
Deze gegevens zijn wederom te herleiden naar de verdachte. De partner van de verdachte heet [naam 8] en de verdachte had op 20 augustus 2020 een [automerk ] uit [bouwjaar] op zijn naam staan.
Sky-ID [account 1] was actief in de periode van 14 juni 2020 tot en met 2 november 2020 en maakte gebruik van IMEI-nummer [IMEI-nummer] . Uit de historische gegevens van dit IMEI-nummer en het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] blijkt dat beide nummers dezelfde reisbewegingen maakten en in de nachtelijke uren het meest gebruik hebben gemaakt van de zendmast op de [adres 5] in [plaats 2] .
Conclusie
De verdachte heeft in zijn algemeenheid ontkend de gebruiker van de beide Sky-ID’s te zijn geweest. Na confrontatie door de politie met de diverse onderzoeksbevindingen is de verdachte gebleven bij een blote ontkenning. De rechtbank is echter van oordeel dat, wanneer alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van Sky-ID’s [account 2] en [account 1] en dat alle zich in het dossier bevindende berichten afkomstig van deze accounts aan de verdachte kunnen worden toegeschreven.
Door en namens de verdachte is eerst ter terechtzitting naar voren gebracht dat niet is uitgesloten dat een ander, namelijk [naam 3] (hierna: [naam 9] ), de gebruiker was van de Sky-ID’s, nu de verdachte en deze persoon samen veel optrokken. Ook zou de woning van [naam 9] in het bereik van de zendmast liggen waar de Sky-ID’s gebruik van maakten.
Hoewel een eerder verzoek van de verdediging tot het doen opmaken van een proces-verbaal met nadere gegevens over [naam 9] , die ten tijde van dat verzoek niet meer in leven was, is afgewezen door de rechtbank, had het op de weg van de verdediging gelegen om het geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen. De enkele verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat [naam 9] ook kaal was, kinderen heeft en ook binnen het bereik van de zendmast woonde waar de betreffende Sky-ID’s gebruik van maakten, zijn, mede in het licht van het voorgaande, volstrekt onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de uit het dossier gebleken omstandigheid dat de verdachte en [naam 9] op 25 februari 2021 zijn gecontroleerd terwijl zij in hetzelfde voertuig zaten.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank het onaannemelijk dat [naam 10] de gebruiker was van de Sky-ID’s en schuift het alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde.
5.5.1.2. De inhoud van de chatberichten
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte in de periode van 14 juni 2020 tot en met 8 maart 2021, onder de Sky-ID’s [account 2] en [account 1] , concrete gesprekken heeft gevoerd met verschillende personen waarbij hij informatie heeft uitgewisseld over de beschikbaarheid, hoeveelheden en de prijzen van onder andere ‘blokken’, ‘ICE’, ‘ammie’ en MDMA. Ook wordt gesproken over de aankoop van precursoren voor het vervaardigen van synthetische drugs zoals apaan, a-olie, mierenzout, formamide en fosfor. Gelet op de chatberichten waarin de verdachte spreekt over een kok, keuken, recepten en de goederen die zijn aangetroffen die passen in een productieopstelling, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de verdachte deze grondstoffen aanwezig had met het oog op de productie van synthetische drugs.
De rechtbank leidt uit de berichten af dat de verdachte fungeerde als kopende en verkopende partij en dat hij middelen en inlichtingen heeft verschaft en voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren voor het verhandelen van de verdovende middelen. Alhoewel in de chatberichten gebruik wordt gemaakt van (enigszins) versluierd taalgebruik, is het voor de rechtbank, gelet op de onderlinge samenhang en afgezet tegen de context van de gesprekken, duidelijk dat het hier gaat om de handel in drugs. Dit zijn in het criminele circuit bekende en gangbare benamingen voor cocaïne, methamfetamine, amfetamine en MDMA. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat ‘colo’ duidt op (Colombiaanse) cocaïne, dat met ‘blokken’ eveneens cocaïne wordt bedoeld, dat met ‘ICE’ (rookbare) methamfetamine bedoeld wordt, dat ‘M’ ziet op MDMA en dat ‘ammie’ ziet op amfetamine.
Namens de verdachte is aangevoerd dat geen sprake kan zijn van voorbereidings-handelingen in de zin van de Opiumwet, omdat uit de chatberichten enkel een intentie afgeleid kan worden en niet blijkt dat er ook daadwerkelijk handelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de inhoud van de chatberichten en de context waarin deze zijn gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er niet slechts sprake was een intentie. Uit meerdere berichten valt af te leiden dat de verdachte ook daadwerkelijk voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Zo stuurt de verdachte op 19 juni 2020 twee foto’s van witte blokken. Op 22 juni 2020 vraagt de verdachte aan een tegencontact of hij nog twee blokken heeft en wat de blokken kosten. Ook zegt hij dat hij 27000 wil betalen en dat hij er 27500 voor krijgt en dat ze bij de [plaats 5] liggen. Ook zegt hij daarbij ‘ze wachten maar daggie.’ Op 13 februari 2021 stuurt de verdachte met Sky-ID [account 2] foto’s van een wit achtige substantie en vraagt hij zijn tegencontact of deze interesse heeft ‘een orgie grote berg colo’, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat daarmee wordt bedoeld een grote hoeveelheid originele (niet versneden) Colombiaanse cocaïne. Daarna noemt de verdachte kiloprijzen voor deze ‘colo’ en dat de tegengebruiker hem morgen moet appen als hij zover is. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte ook daadwerkelijk harddrugs voorhanden heeft gehad voor zichzelf, maar ook voor anderen en dat hij als tussenpersoon heeft gefungeerd.
Op 14 februari 2021 stuurt de verdachte, via zijn Sky-ID [account 2] , een bericht waaruit blijkt dat hij zijn ruimte kwijt is, maar niet zijn keuken en kok. In de periode tussen 18 januari 2021 en 8 maart 2021 zijn door de verdachte, via zijn Sky-ID [account 2] , een groot aantal berichten verstuurd die betrekking hebben op een bouwproject. Zo werd op 17 februari 2021 een foto gestuurd van werkzaamheden en materialen. Op 25 februari 2021 werd een foto gestuurd van een briefje met daarop de gemaakte kosten. In een chatgesprek van 8 maart 2021 vraagt tegencontact [account 3] aan de verdachte of hij ‘met [naam 11] ’ is en dat hij een lijst nodig heeft met grondstoffen (apaan, p poeder), dat hij alles moet bestellen en ‘dat hij apaan op fosfor kan in de ketel en dan met caustic zo iets in die trend maar die dikke weet dat wel.’ De verdachte geeft aan dat hij hem zo zal contacten en dat hij hem zo ziet. De rechtbank leidt hieruit af dat erin de chats wordt gesproken over een recept en dat de verdachte kennelijk in contact staat met personen die zich bezighouden met de productie van synthetische drugs. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte, via zijn Sky-ID [account 2] op 15 januari 2021 achtereenvolgens schreef: “Grondstoffen kom tempo”. “zout”, “Formamide” en “mierenzuur”. Dergelijke grondstoffen worden gebruikt voor het vervaardigen van synthetische drugs. Ook werden door de verdachte, via zijn Sky-ID [account 2] , op 5 maart 2021 foto’s gedeeld van glazen bollen, slangen en glazen buizen, waarvan de verbalisanten opmerken dat deze worden gebruikt in een drugs-laboratorium.
Uit de chats valt verder op te maken dat de verdachte, met één of meer anderen, bezig is een laboratorium voor het vervaardigen van synthetische drugs op te zetten.
Conclusie
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en het bovengenoemde, is de rechtbank dan ook van oordeel dat er niet slechts sprake was van een intentie, maar dat ook wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in en/of de productie van de verdovende middelen, zoals ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes.
Periode van voorbereidingshandelingen
In tegenstelling tot de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de gestuurde chatberichten slechts bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 14 juni 2020 tot en met 8 maart 2021 voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel en/of de productie van de genoemde verdovende middelen. Alhoewel op 4 oktober 2022 grote hoeveelheden MDMA-tabletten en benodigdheden voor de productie van verdovende middelen zijn aangetroffen in de door de verdachte in gebruik zijnde garagebox, hetgeen zonder meer vragen oproept over de intenties van de verdachte, acht de rechtbank deze omstandigheid onvoldoende voor het oordeel dat de verdachte ook in de periode van 9 maart 2021 tot en met 4 oktober 2022 voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen en de productie daarvan heeft getroffen. Zo ontbreken chatberichten over die periode en is niet uitgesloten dat de verdachte, zoals hij zelf in een OVC-gesprek in de Penitentiaire Inrichting lijkt te zeggen, in die periode aan het werk was voor zijn eigen bouwbedrijf.
Medeplegen
Uit de chatgesprekken blijkt dat de verdachte met meerdere personen drugsgerelateerde gesprekken heeft gevoerd, waarin concrete informatie werd uitgewisseld over onder meer beschikbaarheid, hoeveelheden en de prijzen van verschillende verdovende middelen, als ook informatie over precursoren en bereidingsmethoden. Op grond van deze gesprekken kan naar oordeel van de rechtbank de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en deze tegencontacten worden afgeleid.
5.5.2.
Ten aanzien van feit 2
Vast staat dat in de garagebox die door de verdachte werd gebruikt en waar hij een sleutel van had 5085 tabletten (1728,9 gram) en 2553 tabletten (868,3 gram) zijn aangetroffen.
De in beslag genomen tabletten zijn onderzocht door het NFI en hieruit is gebleken dat het om MDMA ging. In de garagebox zijn verder ook jerrycans, zakken met wit poeder, een slakkenhuis, afvoerbenodigdheden en een lachgas cilinder aangetroffen.
De verdachte heeft bij de politie hierover geen verklaring willen geven en heeft zich enkel op zijn zwijgrecht beroepen. Wel heeft hij verklaard dat hij de enige was met een sleutel van de garagebox. De verklaring die de verdachte en zijn raadsman eerst ter terechtzitting hebben gegeven, namelijk dat de verdachte de spullen voor een derde heeft opgeslagen, een sleutel aan die derde had gegeven en hem nadien nooit meer heeft gezien en ook geen sleutel meer heeft terug gehad, acht de rechtbank ongeloofwaardig en onaannemelijk. De verklaring is niet verifieerbaar, omdat er geen gegevens van deze derde zijn verstrekt. De verdachte heeft ook geen informatie verschaft over de omstandigheden waaronder hij de spullen voor die derde zou bewaren. Bovendien blijkt uit gesprekken met de verhuurder van de garagebox dat hij drie sleutels heeft gegeven aan de verdachte en dat hij ook drie sleutels heeft terug gehad.
De verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij het slakkenhuis in de garagebox had zien liggen, maar dat hij daar geen vraagtekens bij had omdat dit ook in de horeca wordt gebruikt voor afzuigingen. Nu onder feit 1 is bewezen dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet en het gebruiken van een slakkenhuis te relateren valt aan het produceren van synthetische drugs, vindt de rechtbank het onaannemelijk dat de verdachte daar geen vraagtekens bij heeft gezet.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank dan ook vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte wist van de aanwezige MDMA tabletten in de garagebox. De verdachte heeft deze hoeveelheid MDMA opzettelijk aanwezig gehad, omdat het zich in zijn machtssfeer als gebruiker van de garagebox bevond en omdat de verdachte wist van de aanwezigheid hiervan.
Er is evenwel meer MDMA aangetroffen dan ten laste is gelegd (namelijk 2553 tabletten (868,3 gram) in plaats van 1798 tabletten (588,4 gram)). Aangezien het mindere in het meerdere besloten ligt, zal de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen de hoeveelheid MDMA zoals deze is tenlastegelegd bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 4 oktober 2022 in Den Haag 5085 tabletten (1728,9 gram) en 1879 tabletten (588,4 gram) MDMA voorhanden heeft gehad.
5.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij
inde periode van 14 juni 2020 tot en met 8 maart 2021 te Den Haag , meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben en te vervaardigen van hoeveelheden van amfetamine en cocaïne en MDMA en methamfetamine, zijnde telkens middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, hij, verdachte via PGP-telefoons:
- berichten verstuurd waarin hij, verdachte, spreekt over een keuken en een kok
voor het vervaardigen van synthetische drugs en
- foto’s van verdovende middelen gemaakt en laten maken door de verkopende
partij en (vervolgens) verzonden/doorgestuurd en
- aan/bij de kopende en verkopende partij informatie gevraagd en verstrekt
over de prijzen van blokken cocaïne en
- aan/bij de kopende en verkopende partij informatie gevraagd en verstrekt over de prijzen van ammie (amfetamine) en
- bij de verkopende partij informatie gevraagd over de prijzen van ICE/crystal meth (methamfetamine) en
- bij de verkopende partij informatie gevraagd over MDMA en
- bij de verkopende partij geïnformeerd naar de benodigde grondstoffen en een recept voor het vervaardigen van synthetische drugs (‘500 zout, 200 mierenzuur en 200 formamide’) en
- gesprekken gevoerd en informatie uitgewisseld over een bouwproject en locaties bestemd voor het produceren en/of vervaardigen en/of opslaan van synthetische drugs en
- gesprekken gevoerd over de beschikbaarheid en vraagprijs en opslag en levering van verdovende middelen, (te weten MDMA en amfetamine en cocaïne en ketamine) en grondstoffen (te weten BMK-
olie enA-olie en formamide en mierenzuur en apaan en
fosfor) en
- afspraken gemaakt over de aankoop en verkoop van die grondstoffen en
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij opzettelijk daartoe voorhanden gehad en opgeslagen:
- een crypto telefoon en
- onderdelen van een productieopstelling, bedoeld voor de productie van
verdovende middelen en
- een
hoeveelheidgrondstof waaronder mierenzuur.
2.
hij op 4 oktober 2022 te Den Haag , opzettelijk aanwezig heeft gehad 1728,9 gram (5085 tabletten) MDMA en 588,4 gram (1897 tabletten) MDMA, zijnde MDMA
eenmiddel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsrapport van 10 maart 2023 in overweging te nemen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest, omdat gelet op de LOVS-oriëntatiepunten niet te verwachten is dat een hogere gevangenisstraf zal worden opgelegd dan thans in voorarrest is doorgebracht en dat in dat kader ook artikel 67a, derde lid, Sv in beeld komt. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van eendaadse samenloop.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ongeveer negen maanden schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, amfetamine, methamfetamine en MDMA. Tevens volgt uit de bewezenverklaring dat de verdachte bij het treffen van die voorbereidingshandelingen grondstoffen en benodigdheden voorhanden had voor het vervaardigen van synthetische drugs en het opzetten van een laboratorium. Daarnaast had de verdachte ongeveer 2,5 kilo MDMA pillen voorhanden. Het is algemeen bekend dat drugs schadelijk zijn en daarmee een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. De verdachte heeft zich bij het plegen van de feiten kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de nadelige gevolgen van de mogelijk daarmee gepaard gaande criminaliteit. Door gebruik te maken van een PGP-telefoon met (een) versleuteld(e) SkyECC-account(s) heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van de handel in drugs.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juni 2023, waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van Mijnreclassering.nl van 10 maart 2023. Dit rapport is opgemaakt op verzoek van de verdediging in het kader van een schorsingsverzoek, waarbij Mijnreclassering.nl positief heeft geadviseerd ten aanzien van een schorsing onder voorwaarden. Mijn reclassering.nl heeft geconcludeerd dat, met name in het verleden, gesproken kan worden van een delictpatroon, dat reeds een breed scala aan interventies is opgelegd en dat er sprake is van een gemiddeld risico op recidive.
Geen eendaadse samenloop
De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop, in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat daarmee in de strafmaat rekening moet worden gehouden. De rechtbank gaat hierin niet mee en komt tot het oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop. Van eendaadse samenloop is sprake wanneer hetzelfde feit door de omstandigheden waaronder het wordt gepleegd, tevens een ander strafbaar feit oplevert. Daarnaast is van belang of sprake is van een vergelijkbare strekking van de toepasselijke strafbepalingen alsmede of sprake is van een zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex (Hoge Raad 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:114). Nu de betreffende wetsartikelen een ander doel voor ogen hebben, namelijk enerzijds het beschermen van de volksgezondheid en anderzijds de bestrijding van de handel in drugs met onaanvaardbaar risico, en de feiten zich bovendien op verschillende plaatsen en tijden hebben afgespeeld, is er geen sprake van eendaadse samenloop.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten, de LOVS-oriëntatiepunten, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank er ook rekening mee gehouden dat uit de chatberichten is af te leiden dat er sprake lijkt te zijn van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel van verdovende middelen op grote schaal.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de genoemde duur met zich brengt. De rechtbank komt tot een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de kortere bewezenverklaarde periode voor feit 1.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2023.