Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
31 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, voor gekwalificeerde diefstal in een bedrijfspand. Het Hof had aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, die voor inbraak in een bedrijfspand een taakstraf van 120 uren als richtlijn geven. De Hoge Raad oordeelde dat de feitenrechter niet gebonden is aan deze oriëntatiepunten, maar dat de uitleg en toepassing ervan door de rechter in cassatie kan worden getoetst op begrijpelijkheid.
De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de omstandigheden van de zaak, waaronder de doelgerichte inbraak en de aanzienlijke schade, als strafvermeerderende factoren had aangemerkt. Dit oordeel werd niet onbegrijpelijk geacht, gezien de ernst van het feit en de procesopstelling van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de strafoplegging passend en geboden was, ondanks dat deze hoger was dan door de advocaat-generaal was gevorderd. De zaak toont de beperkte toetsing in cassatie aan, gelet op de rechterlijke straftoemetingsvrijheid en de aard van de LOVS-oriëntatiepunten.